ECLI:NL:CRVB:2020:1185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van verblijfplaats en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had op 13 december 2017 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, waarbij hij aangaf te verblijven op een bepaald adres. Echter, het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door feitelijk niet op het opgegeven adres te verblijven. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft de Raad zich gebogen over de vraag of appellant in de periode van de aanvraag tot het besluit op de aanvraag daadwerkelijk woonachtig was op het opgegeven adres. Appellant stelde dat zijn verblijf bij zijn ex-vrouw tijdelijk was en verband hield met zijn medische situatie. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn verblijf bij zijn ex-vrouw tijdelijk was en dat hij zijn feitelijke woonadres niet had verplaatst. De Raad concludeerde dat appellant in de te beoordelen periode op het adres van zijn ex-vrouw verbleef en niet op het opgegeven adres, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad benadrukte dat de betrokkene verplicht is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, wat essentieel is voor de verlening van bijstand. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.