4.5.Appellant heeft aangevoerd dat hij niet zijn hoofdverblijf bij X had. Hij verbleef de helft van het jaar in Suriname, waar hij beschikt over woonruimte die uitsluitend door hem wordt gebruikt, hij betaalt de jaarlijkse vaste lasten, hij kan daar te allen tijde terecht en voert daar een zelfstandige huishouding. Hij heeft in die periode geen contact met X. Als hij in Nederland is, is hij bovendien meestal bij familie. In dat kader heeft appellant aangevoerd dat zijn hoofdverblijf zich verplaatst. Verder heeft appellant aangevoerd dat aangesloten moet worden bij de zogenoemde twee-woningenregel van artikel 2 van het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW.
4.5.1.De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt.
4.5.2.Volgens vaste rechtspraak komt niet aanstonds een einde aan een gezamenlijke huishouding, wanneer één van de partners elders verblijft en dat verblijf kennelijk van tijdelijke aard is. Vergelijk de uitspraak van 20 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY2215. 4.5.3.Vaststaat dat appellant en X in de te beoordelen periode beiden op het uitkeringsadres stonden ingeschreven in de BRP. In de checklist is als antwoord van appellant op de vraag of het uitkeringsadres ook het adres is waar hij de meeste tijd doorbrengt, genoteerd: “Ja, namelijk: 7 dagen per week”. Bij de vraag of dit (lees: uitkerings-)adres ook het adres is waar hij de meeste overnachtingen doorbrengt, staat als antwoord van appellant genoteerd: “Ja, namelijk: 7 nachten per week”.
4.5.4.Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat van dit algemene uitgangspunt moet worden afgeweken. De omstandigheid dat appellant niet elke pagina van de checklist apart heeft ondertekend is in elk geval niet zo’n omstandigheid. Aan appellant zijn concrete vragen gesteld die hij heeft beantwoord en volgens de checklist is het ingevulde formulier met hem doorgenomen voordat hij heeft ondertekend. Aan die verklaring kan hij dan ook worden gehouden, zodat aan zijn stelling dat hij in Nederland meestal bij familie verbleef niet die betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan wil toekennen. Daarbij komt dat appellant de verklaring dat hij zeven dagen en nachten op het uitkeringsadres verbleef, anders dan de verklaring dat hij drie maanden per jaar in Suriname verbleef, in zijn e-mailbericht van 9 september 2017, vermeld in 1.2, niet heeft gecorrigeerd. 4.5.5.Appellant beschikte over een sleutel van de woning op het uitkeringsadres als hij in Nederland verbleef. Bij het huisbezoek in Suriname heeft appellant verklaard dat hij in het verleden twee kunstknieën heeft gekregen en in Suriname overwintert omdat hij in de winter door de kou last krijgt van zijn knieën. X heeft als gemachtigde van appellant telefonisch verklaard dat de dikkere kleren en fiets van appellant in Nederland achterblijven als appellant naar Suriname gaat. Ter zitting van de Raad heeft appellant voorts verklaard dat hij zijn arts en tandarts in Nederland heeft en ook hier naar het ziekenhuis gaat. Zijn post gaat naar het uitkeringsadres en blijft daar liggen. Via telefoon en e-mailberichten wordt appellant tijdens zijn verblijf in Suriname daarvan op de hoogte gesteld.
4.5.6.Gelet op wat is overwogen in 4.5.1 tot en met 4.5.5 heeft de Svb terecht geconcludeerd dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van appellant bij X op het uitkeringsadres lag en dat appellant daar dus zijn hoofdverblijf had. Dat het verblijf bij X op het uitkeringsadres jaarlijks voor een periode van ongeveer zes maanden werd onderbroken, betekent niet dat het hoofdverblijf van appellant zich niet meer op het uitkeringsadres bevond. Appellant keert na zijn verblijf in Suriname, dat hij zelf aanduidt als overwinteren, steeds terug naar het uitkeringsadres. Daarbij is van belang dat de duur van het verblijf één van de omstandigheden is waaruit het hoofdverblijf kan worden afgeleid. Een gezamenlijk hoofdverblijf kan eveneens worden afgeleid uit andere concrete feiten en omstandigheden. De aanwezigheid van persoonlijke spullen, dan wel het ontvangen van post op het adres van de woning waar betrokkenen gezamenlijk verblijven zijn onder meer omstandigheden die kunnen duiden op het hoofdverblijf aldaar. Vergelijk de uitspraken van 23 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3241, 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:584 en 9 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1185. 4.5.7.Uit 4.5.6 volgt dat – anders dan appellant heeft aangevoerd – van een hoofdverblijf dat zich steeds verplaatst, in die zin dat appellant jaarlijks ongeveer een half jaar zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres en dit vervolgens voor de duur van ongeveer een half jaar verplaatst naar zijn adres in Suriname, geen sprake is.
4.5.8.Artikel 1, zevende lid, van de AOW bepaalt sinds 18 november 2014, met terugwerkende kracht tot en met 1 februari 2014, dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als bedoeld in het vierde en vijfde lid, aanhef, en het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het vierde lid. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW (Besluit). Dit Besluit is met terugwerkende kracht in werking getreden per 1 februari 2014.
4.5.9.In artikel 2, eerste lid, van het Besluit is de zogenoemde twee-woningenregel neergelegd. Dit artikellid luidt als volgt:
“1. Een pensioengerechtigde die met een andere pensioengerechtigde of met een andere ongehuwde meerderjarige persoon, anders dan een bloedverwant in de eerste graad, zijn hoofdverblijf heeft in een woning wordt voor de toepassing van artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet in ieder geval geacht niet met die pensioengerechtigde of die persoon zijn hoofdverblijf in die woning te hebben als ieder van hen:
een op zijn naam staande woning in eigendom heeft, een op zijn naam staande woning huurt of een op zijn naam staande woning heeft op basis van een recht van vruchtgebruik, een recht van gebruik of een recht van bewoning;
de woning, bedoeld in onderdeel a, vrij ter beschikking heeft;
volledig de kosten en lasten van de woning draagt; en
staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland op het adres van de op zijn naam staande woning, bedoeld in onderdeel a.”
4.5.10.Appellant heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de woning waar hij verblijft als hij in Suriname is van zijn moeder is en dat zij de onroerende zaakbelasting voor de woning betaalt. Appellant betaalt de nutsvoorzieningen. Dat betekent dat appellant van de door hem gebruikte woning in Suriname dus niet volledig de kosten en lasten draagt, zoals op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit is vereist voor de toepasselijkheid van de twee-woningenregel. De beroepsgrond van appellant over toepassing van de twee-woningenregel slaagt reeds daarom niet.
4.5.11.Appellant heeft betwist dat sprake is van wederzijdse zorg. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van financiële verstrengeling of wederzijdse zorg anderszins tussen hem en X.
4.5.12.Het tweede criterium waaraan voor het voeren van een gezamenlijke huishouding moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde, feiten en omstandigheden worden betrokken.
4.5.13.Appellant mag gratis gebruik maken van de gehele woning van X. X betaalt alle woonlasten, waaronder de nutsvoorzieningen. Appellant maakt ook gebruik van haar internet. X helpt hem met zijn administratie. Appellant onderhoudt de tuin en hij kookt voor hen beiden. Gelet hierop heeft de Svb ook terecht geconcludeerd dat tussen appellant en X wederzijdse zorg bestond.