ECLI:NL:CRVB:2016:3133
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering wegens ontbreken gezagsverhouding en privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, een registeraccountant. Appellant had een managementovereenkomst met [N.V.] via zijn persoonlijke vennootschap [B.V.]. Het Uwv weigerde de WW-uitkering op basis van het ontbreken van een gezagsverhouding, wat essentieel is voor de kwalificatie als werknemer onder de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de kwalificatie van de rechtsverhouding door partijen niet doorslaggevend is, maar dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn. De Raad concludeerde dat appellant niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot [N.V.] heeft gestaan, omdat er geen gezagsverhouding was. De managementovereenkomst was bedoeld als een overeenkomst van opdracht, en niet als een arbeidsovereenkomst. Appellant had niet aangetoond dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor [N.V.] had gewerkt. De Raad verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de andere betrokkenen in vergelijkbare situaties ook niet verzekerd waren voor de werknemersverzekeringen. De uitspraak bevestigt dat appellant geen recht had op een WW-uitkering en dat de eerdere beslissing van het Uwv terecht was.