In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om appellante een Ziektewet-uitkering toe te kennen. Appellante had een overeenkomst met de Stichting [Ph.] en was gedetacheerd bij het Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL) van 4 januari 2011 tot 6 juni 2011. Het Uwv weigerde de uitkering op de grond dat appellante niet in een dienstbetrekking werkzaam was geweest en dus niet verzekerd was voor de Ziektewet. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat er vanaf 4 januari 2011 tot en met 6 juni 2011 sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen appellante, [Ph.] en RHCL. De Raad benadrukte dat de kwalificatie van de overeenkomst niet alleen afhangt van de benaming, maar van de feitelijke omstandigheden en de uitvoering van de overeenkomst. De Raad concludeerde dat appellante als werknemer in de zin van de Ziektewet moet worden aangemerkt, omdat de overeenkomst met [Ph.] en de detachering bij RHCL daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst vormden.
De uitspraak vernietigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsrelatie in het kader van sociale zekerheidswetgeving.