ECLI:NL:CRVB:2014:2130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 20 januari 1998 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, maar appellanten zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de gemeente Leeuwarden dat appellant kamers verhuurde in een woning die hij bezat. Onderzoek door de Sociale Recherche Fryslân leidde tot de conclusie dat appellant op geld waardeerbare activiteiten verrichtte, die verder gingen dan een familiedienst voor zijn zoon. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden heeft daarop besloten de bijstand over een lange periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellanten geen melding hadden gemaakt van deze activiteiten.
De Raad oordeelt dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden, omdat zij niet hebben gemeld dat appellant werkzaamheden verrichtte die van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. De Raad stelt vast dat de werkzaamheden van appellant, zoals het onderhouden van de woning en het begeleiden van huurders, niet als marginale activiteiten kunnen worden gekwalificeerd. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, omdat het college niet kan volhouden dat het recht op bijstand over de gehele periode niet schattenderwijs kan worden vastgesteld. De Raad draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van appellanten vergoed.