In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die tot 23 februari 2010 gehuwd was met I. [S.]. Appellante en [S.] ontvingen van 18 juli 2007 tot en met 18 januari 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van anonieme meldingen heeft de sociale recherche van de gemeente [plaatsnaam] een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. Dit onderzoek onthulde dat [S.] in Groot-Brittannië woonde en daar een uitkering ontving, wat appellante niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft op basis van deze bevindingen de bijstand ingetrokken en de kosten teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep en betwistte de schending van de inlichtingenverplichting, stellende dat de informatie over [S.] onjuist was en dat zij niet op de hoogte was van zijn activiteiten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden, omdat zij geen relevante informatie had verstrekt over de verblijfplaats en inkomsten van [S.]. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om feiten aan te dragen die de juistheid van de informatie van het college zouden betwijfelen, wat zij niet had gedaan.
De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden hebben moeten weerhouden van terugvordering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.