ECLI:NL:CRVB:2013:2094
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant op 14 september 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering bij het Uwv, na eerdere afwijzingen in 2000 en 2008. Het Uwv heeft de aanvraag als een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten aangemerkt, maar heeft deze afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv had moeten onderzoeken of er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong (Wet Amber). In het bestreden besluit van 14 maart 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een Wajong-uitkering op grond van de Wet Amber. De Raad heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3:21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Wajong, omdat hij aan het einde van de wachttijd niet ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad heeft vastgesteld dat appellant met de functies die in 2000 voor hem passend werden geacht, in staat was om ten minste het minimumloon te verdienen, wat betekent dat hij geschikt was voor de maatmanarbeid. De Raad heeft het standpunt van appellant dat het Uwv een verkeerde toepassing heeft gegeven aan de wet, verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.