Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1992, heeft in 2009 een aanvraag ingediend na een gecompliceerde beenbreuk. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat zij niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Appellante heeft meerdere keren herhaaldelijk aanvragen ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gepresenteerd die de eerdere besluiten zouden kunnen ondermijnen.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen niet correct zijn beoordeeld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie na haar 18e verjaardag. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak te bevestigen, stellende dat de ingebrachte medische informatie geen nieuwe feiten of omstandigheden oplevert die de eerdere besluiten zouden kunnen wijzigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en oordeelt dat de medische beoordelingen van het Uwv deugdelijk zijn en dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.