ECLI:NL:CRVB:2015:4974

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
14/4238 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder genomen besluit inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, geboren in 1990, had op 17 november 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke op 3 februari 2010 door het Uwv werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest gedurende de wachttijd van 52 weken. Appellant heeft in 2013 een nieuwe aanvraag ingediend, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen op 4 november 2013, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. Hij stelt dat de diagnose Stoornis van Asperger, die op 4 september 2013 werd gesteld, niet correct is behandeld door de rechtbank en dat zijn aanvraag als een nieuwe aanvraag had moeten worden beschouwd. Het Uwv heeft in hoger beroep verzocht de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank het juiste toetsingskader heeft gehanteerd en dat appellant niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4238 WWAJ
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2014, 14/1038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C.R.E.M. Corsten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Corsten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1990. Appellant heeft een op 17 november 2009 gedateerde aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Bij besluit van 3 februari 2010 heeft het Uwv die aanvraag afgewezen, onder de overweging dat appellant vanaf zijn zeventiende verjaardag, [in] 2007, gedurende de wachttijd van 52 weken niet onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid op 17/18-jarige leeftijd vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2010. Bij besluit van 11 juni 2010 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 februari 2010 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het besluit van 3 februari 2010 geen beroep ingesteld.
1.3.
Appellant heeft een op 15 september 2013 gedateerde aanvraag ingediend in het kader van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft appellant overgelegd een intakeverslag en een diagnoseverklaring van 4 september 2013 van klinisch psycholoog B. Paanakker, een evaluatieverslag begeleiding vanaf januari 2013 van [naam A.] en een begeleidingsoverzicht. Die aanvraag is door het Uwv opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 februari 2010, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4.
Bij besluit van 4 november 2013 heeft het Uwv het verzoek om terug te komen van het besluit van 3 februari 2010 afgewezen, onder de overweging dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die ertoe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 1 november 2013 van een verzekeringsarts van het Uwv.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 24 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 november 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd de rapporten van 17 januari 2014 en 4 februari 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die arts heeft appellant gezien bij de hoorzitting.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens haar zijn er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat de op 4 september 2013 gestelde diagnose Stoornis van Asperger de aanleiding is geweest voor de aanvraag van 15 september 2013. De rechtbank heeft die aanvraag ten onrechte enkel opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 februari 2010 en heeft die aanvraag niet aangemerkt als een nieuwe aanvraag. Ter onderbouwing van de hogerberoepsgronden heeft appellant een intakeverslag overgelegd van 20 januari 2014 van psycholoog S. Francke.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Uit de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, blijkt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.
4.2.
Ter zitting heeft appellant nader toegelicht dat hij met de aanvraag van 15 september 2013 niet zozeer heeft beoogd dat het Uwv terugkomt van het besluit van 3 februari 2010. Hij heeft een beroep willen doen op een regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid en heeft om herziening verzocht voor de periode na zijn aanvraag van 15 september 2013. Voorts heeft appellant gesteld dat een medewerker van het Uwv bij de behandeling van de aanvraag zou hebben toegezegd dat hernieuwd verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek zou worden ingesteld naar appellants arbeidsongeschiktheid.
4.3.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op het in aanmerking komen voor een uitkering met ingang van de datum waarop het oorspronkelijke besluit betrekking had, is appellant overeenkomstig artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen.
4.4.
Bij haar toetsing van het bestreden besluit heeft de rechtbank, voor zover appellant heeft beoogd terug te komen van het besluit van 3 februari 2010, het juiste toetsingskader gehanteerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld en afdoende gemotiveerd dat appellant bij zijn aanvraag van 15 september 2013 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Onder verwijzing naar de uitspraak van 5 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9900, heeft zij met juistheid overwogen dat een nader gestelde diagnose, die is gebaseerd op reeds eerder bekende medische onderzoeksgegevens, niet als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van die bepaling kunnen worden aangemerkt. In het oorspronkelijke besluit is rekening gehouden met klachten die verband houden met de in 2013 gestelde diagnose Stoornis van Asperger. In verband daarmee zijn in de FML van 12 januari 2010 beperkingen opgenomen.
4.5.1.
Voor zover de aanvraag eveneens een melding betreft wegens toeneming van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar, wordt als volgt overwogen.
4.5.2.
Nu appellant zijn aanvraag voor het eerst heeft ingediend op 17 november 2009, moet het geschil ingevolge artikel 3:6, eerste lid, van de Wet Wajong beoordeeld worden aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 3 van die wet.
4.5.3.
Appellant was aan het einde van de wachttijd niet ongeschikt voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Wajong. Met de aan het besluit van 3 februari 2010 ten grondslag gelegde functies was hij immers in staat om
52 weken na zijn zeventiende verjaardag ten minste het minimumloon te verdienen, waaruit volgens vaste rechtspraak volgt dat hij geschikt was voor de maatmanarbeid (uitspraak van 9 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2094).
4.6.
Voor zover de aanvraag een aanvraag inhoudt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de periode na 15 september 2013, bevat de informatie die appellant uiterlijk in de bezwaarfase heeft overgelegd geen medisch objectiveerbare feiten en omstandigheden die zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum, [in] 2007, en die aanleiding geven tot een ander, voor hem gunstiger besluit dan het oorspronkelijke besluit. Voor het Uwv bestond dus geen aanleiding tot nader onderzoek. Nu de aanvraag niet uiterlijk in de bezwaarfase toereikend is gemotiveerd, moet het in hoger beroep overgelegde psychologische rapport, wat daarvan verder zij, buiten beschouwing worden gelaten.
4.7.
Over de stelling dat het Uwv heeft toegezegd dat het alsnog een volledig verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek zal gaan verrichten, wordt overwogen dat van een, het Uwv bindende, opmerking niet is gebleken.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. Veenstra

AP