ECLI:NL:CRVB:2015:2963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
13/4684 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante minder dan 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest en in staat werd geacht om ten minste het minimumloon te verdienen. Appellante had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beslissing.

Na een verzoek van appellante om een nieuwe beoordeling, weigerde het Uwv om terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. Appellante heeft vervolgens opnieuw een aanvraag ingediend, waarbij zij stelde dat bij haar hypermobiliteit was vastgesteld en dat zij een beperkt leervermogen had. Het Uwv weigerde echter opnieuw om terug te komen op het eerdere besluit, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie over de hypermobiliteit en het beperkt leervermogen niet leidde tot andere beperkingen dan eerder vastgesteld. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv een nieuwe beoordeling had moeten uitvoeren, maar de Raad oordeelde dat de eerdere afwijzing niet opnieuw kon worden getoetst zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

13/4684 Wajong
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 juli 2013, 12/369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Nijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord en in dat verband nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. E. Schriemer, opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Knigge.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1989, heeft op 7 januari 2008 een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van
27 februari 2008 geweigerd appellante de gevraagde uitkering toe te kennen omdat appellante vanaf 30 oktober 2006 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en in elk geval in staat was ten minste het minimumloon te verdienen. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij brief van 2 september 2010 heeft appellante het Uwv verzocht om een nieuwe beoordeling. Het Uwv heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 27 februari 2008. Bij besluit van 22 september 2010 heeft het Uwv besloten niet terug te komen van het besluit van 27 februari 2008 omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die ertoe leiden dat het eerdere besluit onjuist zou zijn. Ook tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 29 augustus 2011 heeft appellante wederom een aanvraag ingediend. Zij heeft gesteld dat er bij haar hypermobiliteit is vastgesteld en dat bij een beoordeling in het kader van de Wet sociale werkvoorziening tevens geconstateerd is dat er bij haar sprake is van een beperkt leervermogen.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 1 november 2011 (wederom) geweigerd om terug te komen van het besluit van 27 februari 2008. Het Uwv heeft dit besluit bij beslissing op bezwaar van 3 februari 2012 (bestreden besluit) gehandhaafd.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daartoe geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest en dat in het rapport van 24 januari 2012 afdoende is gemotiveerd waarom het beperkt leervermogen van appellante en de informatie van 17 juni 2011 van dr. F. Eggelmeijer, reumatoloog, met betrekking tot de hypermobiliteit, achteraf bezien, niet tot meer of andere beperkingen dienen te leiden dan bij de beoordeling in 2008 zijn vastgesteld.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat de vaststelling dat sprake is van instabiele handgewrichten dan wel hypermobiliteit weliswaar een nieuw feit kan zijn, maar dat daaraan slechts een ondergeschikte betekenis toekomt, nu niet zozeer de diagnose van belang is, maar de beperkingen die voortvloeien uit een ziekte of een gebrek.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat nu door het Uwv een volledig nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden het bestreden besluit ten volle getoetst kan worden en niet uitsluitend aan de hand van de criteria van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante heeft gesteld dat zij haar handen slechts minimaal kan belasten en dat alle geselecteerde functies bestaan uit werkzaamheden met een forse belasting van de handen en om die reden niet geschikt zijn. Ten slotte heeft appellante gesteld dat ook een beoordeling voor een latere datum dient plaats te vinden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Tevens heeft het Uwv desgevraagd uiteengezet waarom naar zijn mening appellante geen aanspraak kan maken op een toekenning van de gevraagde uitkering met ingang van een latere datum dan haar 18e verjaardag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Uit het verslag van de hoorzitting op 2 juli 2012 valt af te leiden dat de herhaalde aanvraag voor een uitkering op grond van de Wajong zowel ziet op het verleden als op de periode na de aanvraag. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de eerdere beoordeling door het Uwv fouten zijn gemaakt. Appellante heeft tevens gesteld thans behoefte te hebben aan coaching om zich staande te kunnen houden op een werkplek.
4.2.
De eerste hoger beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 14 januari 2015 is overwogen dat een bestuursorgaan bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Voorts is het aan appellante om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, is appellante hierin niet geslaagd. De handproblemen van appellante zijn in 2008 door de verzekeringsarts beoordeeld en hierbij zijn ook beperkingen vastgesteld. Niet de diagnose, maar de in aanmerking genomen beperkingen zijn bepalend voor de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong. In dit verband leidt de Raad uit de in overweging 2 vermelde brief van Eggelmeijer niet meer af dan dat hij stelt dat sprake was van hypermobiliteit van de vingers.
4.3.
Gezien de uitspraak van 9 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2094, heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet ingevolge artikel 3:21, eerste lid, aanhef en onder b, van de sedert 1 januari 2010 geldende Wet Wajong, in aanmerking komt voor een uitkering omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde van het per einde wachttijd ongeschikt zijn voor het verrichten van haar arbeid.
4.4.
Verder moet worden vastgesteld dat het Uwv de aanvraag van appellant niet heeft beoordeeld als herzieningsverzoek voor de periode na de aanvraag. Er zijn echter voldoende gegevens beschikbaar om tot een eindoordeel te komen. De door appellante uiterlijk in de bezwaarfase ingezonden informatie bevat geen gegevens die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, konden bijdragen aan het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit van 27 februari 2008, waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop de herhaalde aanvraag is ingediend.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van P. Uitdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) P. Uijtdewillegen

JL