Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2022 in de zaak tussen
Global Sports Communication B.V., te Nijmegen, appellante
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Uit de toelichting bij de TVL blijkt dat de definitie van het begrip omzet in artikel 1 van de regeling gebaseerd is op wat er onder "netto-omzet" wordt verstaan in art. 2:377, zesde lid van het BW. Een groot deel van de ondernemingen die in aanmerking komt voor de regeling, betaalt omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. Vanwege uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten is in de regeling als uitgangspunt opgenomen dat als een onderneming omzetbelasting betaalt, het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, geldt als omzet. Er is een aantal uitzonderingen voor de gevallen waarin de aangiften niet voldoende informatie verschaffen om de omzet in de referentie- en subsidieperiode te bepalen. In die gevallen moet de onderneming de omzet los van de aangifte omzetbelasting aantonen. Aan appellante dient ook die gelegenheid gegeven te worden, zodat aan de relevante periode de juiste omzet kan worden toegekend. Aansluiting bij de aangiften omzetbelasting levert voor appellante geen lastenverlichting op, omdat de administratieve kosten die daarmee bespaard worden niet opwegen tegen het mislopen van de subsidie. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat het doel van de regeling is het ondersteunen van ondernemingen die de negatieve gevolgen ondervinden van COVID-19. Appellante voldoet aan die doelstelling. Zij wordt door het bestreden besluit onevenredig benadeeld.