In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2022, betreft het een beroep van [naam 1] VOF tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat over de toekenning van een subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister had aan appellante een subsidie verleend, maar deze was vastgesteld op € 0,- omdat het omzetverlies minder dan 30% bleek te zijn. Appellante betwistte dit, stellende dat er sprake was van 100% omzetverlies door de sluiting van haar sportschool van 15 december 2020 tot en met 18 mei 2021, ondanks dat er abonnementsgelden waren geïncasseerd.
Tijdens de zitting op 11 mei 2022 werd het beroep behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat het omzetverlies niet voldeed aan de voorwaarde van 30% zoals vereist door de TVL-regeling. De berekening van het omzetverlies was gebaseerd op de aangiften omzetbelasting, wat door het College als een redelijke en uitvoerbare methode werd beschouwd. Het College concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van deze berekeningswijze af te wijken.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de TVL-regeling en bevestigt dat de minister de subsidie op € 0,- kon vaststellen. De beroepen van appellante werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de relevante wetgeving is in de bijlage opgenomen.