In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021, zaaknummer 19/1312, werd het beroep van appellante, een vennootschap onder firma die een melkveebedrijf exploiteert, gegrond verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die dit had vastgesteld op 5.947 kg. Appellante stelde dat dit te laag was en dat zij recht had op een hogere vaststelling op basis van de knelgevallenregeling vanwege diergezondheidsproblemen. Het College oordeelde dat het beroep op de knelgevallenregeling slaagde en dat het fosfaatrecht van appellante moest worden vastgesteld op 6.334 kg. Het College vernietigde het bestreden besluit van de minister en herstelde het primaire besluit, waarbij het fosfaatrecht werd herzien. De uitspraak benadrukte dat appellante niet grondgebonden was en dat de toepassing van de korting op het fosfaatrecht terecht was. Tevens werd vastgesteld dat appellante recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,-. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Meststoffenwet en de toepassing van de knelgevallenregeling.