ECLI:NL:CBB:2019:428
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Duuren
- F. Willems
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrecht en de grondgebondenheid van een melkveebedrijf in het kader van het fosfaatrechtenstelsel
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 september 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante, een melkveehouder, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat door de minister was vastgesteld op 4.428 kilogram. Dit fosfaatrecht was berekend op basis van de op 2 juli 2015 aanwezige dieren en was onderhevig aan een generieke korting van 8,3%. Appellante betoogde dat de korting onterecht was toegepast, omdat zij ook over landbouwgrond in België beschikte en dat haar bedrijf grondgebonden was. Ze voerde aan dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last voor haar betekende, omdat zij niet in staat was om haar investeringen terug te verdienen en dat de minister haar niet tijdig had geïnformeerd over de gevolgen van de afschaffing van het melkquotum.
Het College oordeelde dat de minister terecht geen rekening had gehouden met de Belgische grond bij de berekening van het fosfaatrecht, aangezien de wetgeving alleen betrekking heeft op in Nederland gelegen landbouwgrond. Het College concludeerde dat appellante geen individuele en buitensporige last ondervond van het fosfaatrechtenstelsel, omdat het voor haar redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat een ongeremde groei van de melkveehouderij niet mogelijk was. De keuze van appellante om haar veestapel geleidelijk uit te breiden, viel voor haar rekening. Het College verklaarde het beroep van appellante ongegrond en wees op de noodzaak voor melkveehouders om zich aan te passen aan de veranderende wetgeving en de bijbehorende beperkingen.