11.7Hieronder gaat het College in op de onder 8.2 bedoelde contactmomenten die volgden op de bijeenkomst in Wamel, in chronologische volgorde.
[naam 17]
Op 25 september 2006 stuurt [naam 5] een e-mail aan [naam 9] waarin hij mededeelt dat personen van het bedrijf [naam 17] (dat op dat moment een klant is van [naam 13] ) een bezoek hebben gebracht aan Beneden-Leeuwen. Hij kondigt aan het bezoekersverslag te zullen toesturen en deelt mee prijzen te moeten opgeven. Vervolgens stelt hij [naam 13] voor 10% hoger in prijzen te gaan zitten. Tot slot vraagt hij [naam 13] om zijn tarieven. Op 28 september 2006 e-mailt [naam 13] de prijzen van [naam 17] aan [naam 5] . Tevens deelt hij mee dat er een exclusiviteitscontract met boetebeding is getekend en deelt hij welke specifieke investeringen hij voor deze klant heeft gedaan. Verder geeft hij aan dat hij het bezoekrapport graag nog zou ontvangen. Nog dezelfde dag stuurt [naam 5] vervolgens het bezoekersverslag aan [naam 13] . In de e-mail van 2 oktober 2006 bedankt [naam 9] [naam 5] voor het verslag en wijst hij er (nogmaals) op dat er een exclusiviteitscontract is afgesloten met boetebeding. Deze laatste e-mail stuurt [naam 5] op dezelfde dag door naar [naam 4] en [naam 6] met de mededeling “vertrouwelijk”.
Naar het oordeel van het College stelt ACM zich terecht op het standpunt dat [naam 3] en [naam 13] over deze offerteaanvraag tarieven hebben afgestemd en dat zij, gelet op de mededelingen over en weer over het exclusiviteitscontract en gedane investeringen en het delen van het bezoekersverslag, concurrentiegevoelige informatie hebben uitgewisseld. Het College acht de alternatieve verklaringen van [naam 3] over dit contact, namelijk dat het ging over tarieven in verband met het ter beschikking stellen van overflow capaciteit in relatie tot het (exclusiviteits)contract met [naam 13] niet overtuigend in het licht van de duidelijke bewoordingen in de betreffende e-mails. Dat geldt ook voor de stelling ter zitting van [naam 5] dat het voorstel om 10% hoger te gaan zitten bluf was, ook omdat zij [naam 17] eigenlijk helemaal niet kon bedienen omdat zij niet over een aseptische afvoertank beschikte. Deze alternatieve verklaringen nemen niet weg dat er concurrentiegevoelige informatie is gedeeld. Ook de stelling van [naam 3] dat het een zelfstandige actie van [naam 5] zou zijn, gaat niet op, nu [naam 4] en [naam 6] hiervan op de hoogte waren.
[naam 18]
Op 27 september 2006 stuurt [naam 5] een e-mail van [naam 18] (op dat moment een klant van [naam 13] ) door aan [naam 9] met de mededeling dat [naam 18] met hen ( [naam 12] ) wil werken. [naam 5] vraagt [naam 9] om zijn tarief en vraagt tevens hoeveel hij “
erbij zal tellen”. Op 28 september 2006 beantwoordt [naam 9] de e-mail van [naam 5] . Hij noemt in zijn antwoord de tarieven die hij op dat moment hanteert en verzoekt [naam 5] 10% hogere tarieven aan te bieden, zodat hij met 3% kan verhogen. Op dezelfde dag vraagt [naam 5] bij [naam 9] voor welke periode de tarieven gelden en laat hij weten dat de door [naam 9] genoemde verhoging van 3% zeer redelijk is. Eveneens op dezelfde dag antwoordt [naam 9] dat het om tarieven per twee onverdeelbare kalenderweken gaat. [naam 5] stuurt deze e-mail op 28 september 2006 door aan [naam 6] .
Naar het oordeel van het College heeft ACM uit deze contacten terecht geconcludeerd dat [naam 3] en [naam 13] de te offreren tarieven voor [naam 18] hebben afgestemd: [naam 3] zou een hoger tarief offreren dan [naam 13] , zodat [naam 13] haar prijzen met 3% kon verhogen. De stelling van [naam 3] dat dit een zelfstandige actie van [naam 5] betrof, gaat niet op, aangezien [naam 5] de correspondentie aan [naam 6] heeft doorgestuurd.
[naam 19]
In een e-mail van 28 september 2006 vraagt [naam 9] aan [naam 5] welke prijzen hij richting [naam 19] moet opgeven. [naam 5] antwoordt dezelfde dag dat zij de prijzen van [naam 19] gaan verhogen maar dat hij die nog moet bepalen. Tevens vraagt hij of [naam 9] ook een verzoek heeft ontvangen voor Elst. Op 2 oktober 2006 antwoordt [naam 9] dat hij geen tender heeft ontvangen. Wel reageert hij op tarieven van [naam 3] die hij per e-mail heeft ontvangen. Deze e-mail is door [naam 5] op 2 oktober 2006 doorgestuurd naar [naam 4] en [naam 6] . [naam 4] reageert nog dezelfde dag met: “
Mooi, dan moeten we hier snel een afspraak over maken samen”.
Het College is van oordeel dat ACM hieruit terecht heeft geconcludeerd dat [naam 3] en [naam 13] tarieven hebben afgestemd ten aanzien van [naam 19] (toen een klant van [naam 3] ), en zij informatie hebben uitgewisseld over het niet hebben ontvangen van een tender door [naam 13] . De stelling van [naam 3] dat het contact over het al dan niet ontvangen van een tender plaats vond in het kader van de nieuwbouw in Medel, acht het College niet overtuigend. Of de nieuwbouw in Medel zou worden gerealiseerd was op dat moment immers nog helemaal niet zeker, terwijl het hier om een op dat moment actuele tender ging. Verder gaat ook hier de stelling van [naam 3] , dat het een zelfstandige actie van [naam 5] betrof, niet op, aangezien [naam 4] en [naam 6] van dit contact op de hoogte waren.
Klantenlijst
Per e-mail van 22 maart 2007 heeft [naam 5] de klantenlijst van [naam 3] aan [naam 9] toegestuurd. Volgens [naam 3] is deze lijst verstrekt met het oog op de intentieovereenkomst van juni 2007. Het doel was volgens [naam 3] immers om de klanten van [naam 12] en van [naam 13] in de joint venture in te brengen. Het College kan [naam 3] hierin niet volgen en is van oordeel dat ACM zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hiermee bedrijfsvertrouwelijke informatie is uitgewisseld. Als de klantenlijst al in het kader van de toekomstige samenwerking is uitgewisseld, dan was het daarvoor te vroeg. De joint venture bestond immers op dat moment nog niet.
[naam 22]
In juli 2007 was [naam 3] in onderhandeling met haar klant [naam 22] over nieuwe tarieven. [naam 22] geeft in de e-mail van 10 juli 2007 aan [naam 6] aan dat [naam 13] een lager tarief rekent dan [naam 3] . [naam 6] stuurt de e-mail op 11 juli 2007 door aan [naam 5] met de vraag of hij bij [naam 13] wil checken of [naam 22] daar ook tarieven heeft opgevraagd. Dezelfde dag stuurt [naam 5] een e-mail aan [naam 9] . Daarin deelt hij mee dat zij een meerjarig contract hebben en dat hij aanneemt dat [naam 13] geen tarief heeft afgegeven zonder ruggespraak te houden. Op 14 juli 2007 stuurt [naam 5] een e-mail aan [naam 4] en [naam 6] waarin hij meedeelt: “
[naam 9] heeft e.e.a. nagekeken en er is geen contact met [naam 13] en [naam 22] geweest en derhalve geen tarief afgegeven.” Volgens [naam 3] is hiermee geen sprake van tariefafstemming, omdat [naam 13] geen offerteaanvraag bleek te hebben ontvangen. Naar het oordeel van het College neemt het feit dat [naam 13] geen offerteaanvraag heeft ontvangen van [naam 22] niet weg dat [naam 13] en [naam 3] contact hebben gehad over tarieven van [naam 22] , alsook over het bestaan van een meerjarig contract tussen [naam 3] en [naam 22] . ACM heeft dan ook terecht geconcludeerd dat [naam 3] en [naam 13] hiermee concurrentiegevoelige informatie hebben uitgewisseld.
[naam 20]
In oktober 2007 hebben [naam 3] en [naam 13] contact gehad over [naam 20] , toen een klant van [naam 3] . Op 29 oktober 2007 stuurt [naam 5] een e-mail aan [naam 9] waarin hij meedeelt tarieven voor 2008 te moeten opgeven. Hij geeft aan dat zij de tarieven van [naam 20] sterk gaan verhogen en vraagt om overleg. [naam 9] reageert op 30 oktober 2007 met de mededeling dat hij stevige prijzen zou aanhouden. Daarbij geeft hij aan dat [naam 20] de goederen voor zijn klanten [naam 25] of [naam 19] waarschijnlijk moet aanleveren via de producent – in dit geval [naam 3] – en dus geen keuze heeft. [naam 9] geeft aan dat als dat klopt, [naam 13] geen aanvraag zal ontvangen en deelt tot slot mee nog te laten weten of dat het geval is. Op 30 oktober 2007 laat [naam 9] [naam 5] per e-mail weten dat zij een aanvraag hebben gehad voor 2.000 ton in goodpackbins. Hij laat verder weten dat hij een prijsstijging van 5% heeft aangehouden voor bepaalde onderdelen van de aanvraag. Op dezelfde dag stuurt [naam 5] deze e-mail door aan [naam 6] .
Naar het oordeel van het College heeft ACM zich ten aanzien hiervan terecht op het standpunt gesteld dat [naam 13] en [naam 3] tarieven hebben afgestemd en informatie hebben uitgewisseld over het tarief voor [naam 20] . [naam 3] stelt dat ACM over het hoofd heeft gezien dat het twee verschillende offerteaanvragen betreft. Dit kan het College niet volgen. Uit het primaire besluit blijkt dat ACM heeft onderkend dat het enerzijds ging om een aanvraag voor 4.000 ton ananassap en anderzijds om een aanvraag voor 2.000 ton in goodpackbins. Dat het om twee verschillende offertes gaat, laat onverlet dat over beide offertes afstemming heeft plaatsgevonden.
[naam 23]
In november 2007 hebben [naam 3] en [naam 13] contact gehad over [naam 23] , op dat moment een klant van [naam 3] . Op 22 november 2007 stuurt [naam 5] een e-mail aan [naam 9] met als onderwerp “
[naam 23]”. In de e-mail vraagt hij de aanbieding van [naam 13] nog even te mailen. [naam 9] reageert op 23 november 2007 met de vraag: “
[naam 6] zou jullie prijzen opgeven en a d h daarvan zouden wij hogere prijzen afgeven toch?”. Op 23 november 2007 antwoordt [naam 5] aan [naam 9] dat hij dit zal checken bij [naam 6] ( [naam 6] ).
Volgens [naam 3] is er in 2007 helemaal geen offerteaanvraag van [naam 23] geweest en is dit verder een zelfstandige actie van [naam 5] geweest, waarvan [naam 3] niet op de hoogte was. ACM merkt echter terecht op dat het er niet om gaat dat [naam 3] geen offerteaanvraag heeft ontvangen, maar dat [naam 9] heeft toegezegd om bij een offerteaanvraag van [naam 23] hogere tarieven af te geven dan [naam 3] . De betreffende e-mails geven naar het oordeel van het College blijk van een afspraak hierover.
[naam 24]
Op 28 november 2008 stuurt [naam 9] correspondentie met [naam 24] door naar [naam 5] . Hij geeft daarbij aan dat hij een offerteaanvraag van [naam 24] verwacht. Hij adviseert [naam 5] om ook contact op te nemen met [naam 24] , om vervolgens daarover te kunnen overleggen. Op dezelfde dag stuurt [naam 5] deze e-mail door aan [naam 6] . Op 2 december 2008 ontvangt [naam 13] daadwerkelijk een aanvraag van [naam 24] . Deze e-mail stuurt [naam 9] op 3 december 2008 door aan [naam 5] met de mededeling dat zij zich aan de prijzen zullen gaan houden en contact houden. Op dezelfde dag stuurt [naam 5] de e-mail door aan [naam 6] met de vraag of hij al een aanvraag heeft gekregen. [naam 6] antwoordt, eveneens diezelfde dag, dat hij nog geen aanvraag heeft ontvangen, maar al wel bezig was met een e-mail aan hen.
Het College is van oordeel dat ACM hieruit terecht heeft geconcludeerd dat [naam 13] een vertrouwelijke offerteaanvraag heeft gedeeld met [naam 3] . Volgens [naam 3] heeft zij geen eigen aanvraag ontvangen en had dit contact voornamelijk als doel om de kans op het binnenhalen van deze klant met het oog op de joint venture te vergroten. Naar het oordeel van het College slaagt dit verweer niet. Het ging om een actuele aanvraag, terwijl de joint venture nog helemaal niet was gerealiseerd en uitwisseling van deze gegevens dus niet was toegestaan. Dit verweer staat bovendien haaks op het eveneens gevoerde verweer van [naam 3] dat het een zelfstandige actie van [naam 5] zou zijn. Ook dit laatste kan het College niet volgen, nu [naam 5] [naam 6] in het contact heeft betrokken.
[naam 21]
Op 28 november 2008 stuurt [naam 9] een e-mail naar [naam 5] met daarin de tarieven die [naam 13] met 3,5% verhoging heeft afgegeven aan [naam 21] . [naam 5] stuurt deze e-mail op dezelfde dag door naar [naam 6] . Op 29 januari 2009 wendt [naam 21] zich per e-mail tot [naam 3] met het verzoek een offerte uit te brengen. Een medewerker van [naam 3] stuurt het bericht door naar onder meer [naam 5] en [naam 4] , en in kopie tevens naar [naam 6] , met de mededeling dat hij en [naam 6] ( [naam 6] ) al een tijdje bezig zijn met deze klant en dat deze ook een bezoek heeft gebracht aan Beneden-Leeuwen. Op 1 februari 2009 vraagt [naam 4] aan [naam 5] of dit niet de klant is waar [naam 5] met [naam 9] over gesproken heeft en een afspraak over heeft gemaakt. [naam 5] antwoordt vervolgens op 2 februari 2009 dat dat klopt, maar dat de betreffende medewerker (die de betreffende offerteaanvraag had doorgestuurd) dit niet weet. In een interne e-mail van [naam 9] van 3 maart 2009 wordt verder over deze afspraken gesproken. Uit deze e-mail blijkt dat [naam 3] een hogere prijs aan [naam 21] heeft aangeboden en zij in ruil daarvoor van [naam 13] een deel van de lading van [naam 21] mocht opslaan. Naar het oordeel van het College heeft ACM hieruit terecht geconcludeerd dat [naam 3] en [naam 13] tarieven ten aanzien van de offerteaanvraag van [naam 21] hebben afgestemd en concurrentiegevoelige informatie hebben uitgewisseld over een geplande verhoging van de tarieven. De stelling van [naam 3] , dat het om een legitieme afspraak met betrekking tot onderaanneming ging door [naam 3] , acht het College niet overtuigend. Uit de bewoordingen in de e-mails blijkt dat het gaat om het verdelen van de klant. Ook het betoog van [naam 3] dat zij uiteindelijk de opdracht heeft binnengehaald, zoals blijkt uit de e-mail van [naam 21] van 1 april 2009, en dit juist aantoont dat zij zelfstandig haar marktgedrag heeft bepaald, slaagt naar het oordeel van het College niet. Zij heeft immers bij de prijsstelling richting [naam 21] rekening kunnen houden met de voorgenomen tarieven van [naam 13] en heeft haar marktgedrag dus niet zelfstandig bepaald.