Uitspraak
en
de Autoriteit Consument en Markt(ACM)
[Naam A1] verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Struijlaart en mr. N.T. Brusik. ACM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
3.3. Inleiding
4.Procedurele aspecten
“een verslag zou vergen van een veelvoud van het aantal pagina’s dat nu is geproduceerd.”Hoe dan ook staat vast dat MAAZ ACM tot twee keer toe heeft laten weten het niet eens te zijn met de wijze waarop het gesprek is weergegeven.
5.Het bewijs voor de gedragingen
“samenwerken ten behoeve van concrete aanbestedingen”. De werkgroep hield zich niet bezig met het schrijven of bespreken van offertes, het bespreken of afstemmen van het inschrijf- en prijsbeleid of gezamenlijk inschrijven. De werkgroep Aanbesteden coördineerde enkel een aantal voor de concurrentie niet-relevante werkprocessen, zoals het bestuderen van de bestekken en het oplossen van onduidelijkheden daaromtrent.
“Risicoprofiel Businesscase HVZ bedrijf”is vastgesteld tegen welke tarieven appellante zou gaan offreren. Appellante betwist de stelling van ACM dat de tarieven bij dit overleg niet definitief zijn vastgesteld. Uit de e-mail van de heer [Naam A1] van 19 september 2006 en de verklaring van de heer [Naam B3] volgt niet dat naderhand nog over de tarieven voor de regio Zuidoost Friesland is gesproken. Blijkens de door appellante overgelegde verklaring van de heer [Naam A1] is er op 19 september 2006 uitsluitend gesproken over het al dan niet aanbieden van een volumekorting of -bonus aan gemeenten die een Zeeuws model hanteerden. Blijkens het onderzoeksdossier is het idee voor een bonusregeling niet eerder ter sprake gekomen dan één dag na het definitief vaststellen van de tarieven op 13 september 2006. De vastgestelde tarieven bleven volgens appellante ongewijzigd, en de kortingsregelingen zijn niet inhoudelijk besproken met [Onderneming B] .
- Opvragen en bestuderen bestekken
- Stellen van vragen en verwerken van antwoorden
- Het opstellen van de betreffende bid-books
- Contractbespreking bij gunning (dit aspect moet nog nader worden uitgewerkt)”
“Risicoprofiel Businesscase HVZ bedrijf”acht het College aannemelijk dat op 13 september 2006 intern is gesproken over de door appellante bij de aanbestedingen in Zuidoost Friesland te hanteren tarieven. Uit deze bewijsmiddelen volgt echter niet dat de tarieven op die dag definitief zijn vastgesteld. Van een definitief tarief is in beginsel pas sprake indien dat tarief is geïmplementeerd in die zin dat de onderneming zich op dat terrein onherroepelijk heeft gecommitteerd, in dit geval door inzending van de offerte voor de betreffende aanbesteding. Appellante heeft haar offerte pas op de laatste dag van de inschrijvingstermijn (2 oktober 2006) ingediend, waardoor zij tot aan die datum in staat moet worden geacht om haar tarieven aan te passen. Gelet op het voorgaande volgt het College het betoog van appellante, dat zij haar prijzen reeds op 13 september 2006 heeft vastgesteld, niet.
“in de ene gemeente (noodgedwongen weliswaar) tegen lagere tarieven hetzelfde biedt”, aangezien het hanteren van verschillende tarieven
“tot negatieve beeldvorming[kan]
leiden”onder de wethouders in de verschillende gemeenten.
“de bedoeling[is]
om voor alle gemeenten zoveel mogelijk tegen dezelfde prijs te gaan aanbesteden.”[Onderneming B] maakt bij deze e-mail tevens kenbaar – zoals appellante ook erkent – welk tarief dat volgens haar zou moeten zijn: de vaste prijs die wordt gehanteerd door de gemeenten in de regio Zuidwest Friesland. De stelling van appellante dat de heren [Naam A1] en [Naam A4] niet begrepen waarom zij bij deze e-mail in CC stonden, doet niet af aan het gegeven dat [Onderneming B] haar tarief aan appellante bekend heeft gemaakt. Het College acht niet aannemelijk dat het ontvangen van deze informatie niet door appellante op prijs werd gesteld, nu appellante op geen enkele wijze afwijzend heeft gereageerd op de betreffende e-mail en geen maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen.
“…is het niet zo dat we dezelfde prijs hebben geboden en daarmee op hetzelfde aantal punten qua prijs hadden moeten komen?”De heer [Naam A2] reageert hierop met de mededeling:
“We hebben inderdaad, conform afspraak, dezelfde prijs geoffreerd. Dus vreemd dat die percentages verschillen. Hier kunnen/mogen we volgens mij echter geen vragen over stellen.”Ook de heer [Naam A1] reageert op de e-mail van mevrouw [Naam B2] :
“We hebben inderdaad dezelfde prijzen geboden met het enige onderscheid dat [Naam B1][ [Naam B1] , [Onderneming B] ]
een bedrag heeft vermeld aan door de gemeenten te vergoeden implementatiekosten.”
‘fishing expedition’betrof, doet naar het oordeel van het College niet ter zake nu deze getuige blijkens haar verklaring wel bekend was met gegevens waaruit het tarief kon worden afgeleid. De e-mailwisseling is duidelijk gebaseerd op de premisse dat beide ondernemingen eenzelfde tarief zouden hanteren, en die premisse wordt ook met zoveel woorden bevestigd door de heren [Naam A1] en [Naam A2] . Dat de e-mailwisseling betrekking heeft op Noordwest Friesland en niet op Zuidoost Friesland, maakt niet dat zij niet kan bijdragen aan het bewijs ten aanzien van afstemming bij de aanbesteding in die regio. De e-mailwisseling vormt immers een bevestiging van de door appellante en [Onderneming B] uitgewisselde tariefinformatie met betrekking tot de aanbestedingen overal in de provincie Friesland, aan de hand waarvan partijen de hoogte van elkaars tarief bij de aanbestedingen in Zuidoost Friesland konden afleiden.
6.De kwalificatie van de gedragingen
‘big bang’, aldus appellante, waarop thuiszorgaanbieders zich nauwelijks hebben kunnen voorbereiden.
7.De hoogte van de boete
guidancete geven aan (thuis)zorginstellingen omtrent de toepassing van het kartelverbod in de (thuis)zorgsector.
compliantte zijn met alle relevante regelgeving.
8.Conclusie
9.Proceskosten en griffierecht
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij de hoogte van de aan appellante op te leggen boete heeft vastgesteld;
- bepaalt de boete op een bedrag van € 767.000,--;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 497,-- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.488,--.