ECLI:NL:CBB:2017:14
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van boetes opgelegd door De Nederlandsche Bank N.V. aan rechtspersoon en feitelijke leidinggever wegens overtreding van de Wet op het financieel toezicht
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op de hoger beroepen van [naam 1] en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. DNB had boetes opgelegd aan zowel de rechtspersoon [naam 2] als aan [naam 1], de feitelijke leidinggever van [naam 2], wegens het verrichten van betaaldiensten zonder de vereiste vergunning, in strijd met artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De rechtbank had de boetes gematigd, maar DNB was van mening dat de opgelegde boetes terecht waren en dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de ernst van de overtredingen.
Het College heeft vastgesteld dat [naam 2] in de periode van 1 mei 2011 tot 28 februari 2013 zonder vergunning heeft gehandeld. Het College oordeelde dat [naam 1] als feitelijke leidinggever verantwoordelijk was voor het niet tijdig aanvragen van de vergunning en dat hij verwijtbaar had gehandeld. Het College bevestigde de boetes, maar hield rekening met de financiële verwevenheid tussen [naam 1] en [naam 2] bij de beoordeling van de evenredigheid van de boetes. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarbij het College de opgelegde boetes in stand hield, maar de argumenten van [naam 1] over de onevenredigheid van de boete afwees.