Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juni 2016 op de hoger beroepen van:
(gemachtigden: mr. A.J. Boorsma en mr. M.L. Batting),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Het hoger beroep van DNB richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank dat [naam 1] geen verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. DNB merkt eerst op dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [naam 2] per 31 december 2010 in overtreding was. Op dat moment is de garantie niet onvoorwaardelijk gebleken, omdat de garantie afhankelijk was geworden van het bestaan van voldoende liquide middelen die niet voorhanden waren. Daarnaast beschikte de moedermaatschappij van [naam 2] per 31 december 2010 niet meer over een positief eigen vermogen. DNB voert aan dat de rechtbank de beoordeling van het feitelijk leidinggeven van [naam 1] aan die overtreding ten onrechte heeft overgeslagen. In plaats daarvan heeft de rechtbank een beoordeling van de verwijtbaarheid van de overtreding gemaakt die onjuist is en die in strijd is met artikel 3:2 van de Wft. De rechtbank is bij die beoordeling ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat een uitzondering op een belangrijke verbodsbepaling uit de Wft strikt moet worden geïnterpreteerd. De rechtbank heeft geen acht geslagen op de Slavenburgcriteria. Nu [naam 1] op grond van die criteria als feitelijk leidinggever aan de overtreding heeft te gelden, kan deze overtreding hem ook worden verweten. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat [naam 1] de overtreding niet kon beëindigen, zoals hij stelt, dan had hij deze in ieder geval kunnen en moeten voorkomen, waarmee evenzeer aan de Slavenburgcriteria is voldaan. [naam 1] heeft de financiële constructie voor de financiering van [naam 7] bedacht én uitgevoerd. Bovendien had hij bij uitstek zicht op de ontwikkeling van het vastgoedproject dat weer van groot belang was voor de financiële positie van [naam 2] en [naam 3] N.V. ( [naam 3] ). Hij heeft zien aankomen dat op enig moment niet langer aan de verplichtingen jegens de obligatiehouders zou kunnen worden voldaan. De waarschuwing van de accountants om meer aandacht te besteden aan de continuïteit van de financiering heeft hij in de wind geslagen. In plaats van maatregelen te nemen, heeft hij het erop laten aankomen en de obligatiehouders bij brief van 23 december 2010 laten weten dat geen rendement kon worden uitgekeerd. De rechtbank heeft miskend dat artikel 3:2, eerste lid, van de Wft, waarin is bepaald dat degene die gebruik maakt van de uitzonderingsmogelijkheid zorg draagt voor een onvoorwaardelijke garantie, een actieve betrokkenheid van [naam 2] en van [naam 1] als feitelijk leidinggever vergt. Dat [naam 1] zowel bestuurder was van [naam 2] als van [naam 3] maakt deze zorgplicht des te sterker. Ook in de loop van 2011 heeft [naam 1] de overtreding laten voortbestaan. Hij is nauw betrokken geweest bij de onderhandelingen met de obligatiehouders. [naam 1] is aanwezig geweest bij een bespreking op 6 januari 2011 tussen [naam 2] en vertegenwoordigers van de obligatiehouders. Het is [naam 1] geweest die op 17 januari 2011 de obligatiehouders heeft geïnformeerd over de stand van zaken rondom de [naam 4] . [naam 1] was ook nog bestuurder op het moment dat op 16 juni 2011 een financiële regeling aan de obligatiehouders werd voorgelegd. De overeenkomst waarmee de obligatiehouders afstand doen van hun rechten is eveneens door [naam 1] ondertekend. Dat brengt met zich mee, dat hij ook bevoegd en dus gehouden was om de overtreding te beëindigen.