Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
V.O.F. [naam 1] (appellante 1) te [plaats 1]
[naam 3] (appellant 3) te [plaats 2]
[naam 5] B.V. (appellante 5) te [plaats 3]
[naam 6] B.V. (appellante 6a) te [plaats 4]
[naam 10] B.V. (appellante 9a) te [plaats 7]
[naam 13] B.V. (appellante 11a) te [plaats 8]
[naam 16] B.V. (appellante 13) te [plaats 9]
[naam 18] B.V. (appellante 15) te [plaats 10]
[naam 20] B.V. (appellante 17a) te [plaats 11]
[naam 23] B.V. (appellante 19a) te [plaats 13]
appellanten
en
de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
- appellante 1: € 435.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellante 1 en appellante 2 is opgelegd, te weten € 122.000,-;
- appellant 2 gezamenlijk met appellante 1: € 122.000,-;
- appellanten 4 en 5: € 568.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 3, 4 en 5 is opgelegd, te weten € 122.000,-;
- appellant 3 gezamenlijk met appellanten 4 en 5: € 122.000,-;
- appellanten 6: € 235.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 6 en 7 is opgelegd, te weten € 85.000,-, en waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 6 en 8 is opgelegd, te weten € 8.500,-,
- appellante 7 gezamenlijk met appellanten 6: € 85.000,-;
- appellante 8 gezamenlijk met appellanten 6: € 8.500,-;
- appellanten 9: € 235.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 9 en 10 is opgelegd, te weten € 122.000,-;
- appellant 10 gezamenlijk met appellanten 9: € 122.000,-;
- appellanten 11: € 235.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 11 en 12 is opgelegd, te weten € 8.500,-;
- appellant 12 gezamenlijk met appellanten 11: € 8.500,-;
- appellanten 13 en 14 gezamenlijk: € 19.550,-;
- appellanten 15: € 235.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 15 en 16 is opgelegd, te weten € 42.500,-;
- appellant 16 gezamenlijk met appellanten 15: € 42.500,-;
- appellanten 17: € 235.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 17 en 18 is opgelegd, te weten € 68.000,-;
- appellant 18 gezamenlijk met appellanten 17: € 68.000,-;
- appellanten 19: € 235.000,-, waaronder het gedeelte dat gezamenlijk aan appellanten 19 en 20 is opgelegd, te weten € 42.500,-;
- appellant 20 gezamenlijk met appellanten 19: € 42.500,-.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
- appellanten 1 en 2: [naam 1] ;
- appellanten 3, 4 en 5: [naam 32] ;
- appellanten 6 tot en met 12: [naam 6] e.a.; en
- appellanten 13 tot en met 20: [naam 16] e.a.
e.a. hebben de interpretatie van de twee door de rechtbank aangehaalde bewijsstukken ter discussie gesteld. Zij hebben gewezen op twee e-mails uit november 2011 die zouden aantonen dat onder de afspraak 2010 geen sprake was van uitbreiding naar andere vormen van werving. Het College merkt hierover allereerst op dat [naam 16] e.a. de juistheid van de overige bewijzen die ACM naar voren heeft gebracht over de afspraak 2010 niet weerspreken. Wat uit de door [naam 16] e.a. aangehaalde stukken naar voren komt, is dat de bij de afspraken betrokken ondernemingen steeds met elkaar in discussie waren over de grenzen van de afspraken en over de naleving van de afspraken. De twee door [naam 16] e.a. aangehaalde e-mails uit 2011 zijn in dit verband illustratief. Hierin valt te lezen dat de afspraak 2010 zich had uitgebreid naar andere vormen van werving dan colportage en dat een aantal partijen vond dat deze zich langzamerhand te ver uitbreidde. Deze discussies over de grenzen en de handhaving van de afspraak doen niet af aan het bestaan en de werking van de afspraak. In dit verband merkt het College overigens nog op dat niet in geschil is dat colportage tot de opkomst van het internet de belangrijkste vorm van werving was. Ook in de periode dat de afspraken alleen zagen op colportage hebben partijen dus een groot deel van de onderlinge concurrentie beperkt.
Het College onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de gebiedsverdelingsafspraken na 2010 zijn voortgezet. Volgens [naam 16] e.a. blijkt uit de in dit verband onder punt 9.16 van de aangevallen uitspraak door de rechtbank weergegeven e-mails slechts een poging om colportage-excessen tegen te gaan. Het College volgt dit betoog niet. Uit de tekst van de betreffende e-mails blijkt duidelijk dat het gaat over de werving van elkaars klanten in een bepaald gebied. Het gegeven dat uit de e-mailwisseling zou blijken dat er problemen waren met colportage, doet er niet aan af dat sprake was van concurrentiebeperkende afspraken over de werving van elkaars klanten. Overigens is ook een beperking van colportage een vorm van concurrentiebeperking. Voor zover appellanten hebben willen betogen dat bepaalde, extreme vormen van colportage niet als werkzame concurrentie kunnen worden beschouwd en aan banden kunnen worden gelegd zonder inbreuk te maken op artikel 6, eerste lid, van de Mw, hebben zij onvoldoende duidelijk gemaakt welke vormen van colportage zij op het oog hebben en waarom de afspraken geschikt waren juist die vormen van colportage tegen te gaan.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat abonnementen ook worden gedeeld en dat hergebruik ook voorkomt bij andere distributievormen. Dit betekent echter niet dat sprake is van substituten. Voor de afnemers van leesmappen is belangrijk dat zij een abonnement kunnen afsluiten bij de leesmaponderneming voor een map met meerdere (meestal) eerder verhuurde tijdschriften, tegen een lagere prijs, en dat de map bij hen thuis wordt bezorgd. In het geval van een samen betaald abonnement of hergebruikt tijdschrift gaat het niet om meerdere tijdschriften. Bovendien worden de tijdschriften dan ook niet thuis bezorgd bij de verschillende gebruikers. Samen betaalde abonnementen of hergebruikte tijdschriften voorzien dus niet in dezelfde behoefte als leesmappen.
upstreammarkt voor het uitgeven van tijdschriften en zijn daarom niet maatgevend voor het onderhavige geval, waar het gaat om de vraag of leesmapondernemingen op een
downstreammarkt voor de distributie van tijdschriften zoveel concurrentie ondervinden van andere vormen van distributie dat niet van een afzonderlijke markt kan worden gesproken. Appellanten hebben verder nog gewezen op een stuk van VNU waarin VNU de leesmappen de natuurlijke vijand noemt van andere distributievormen. Dit stuk kan evenmin een ander licht werpen op de marktafbakening door ACM, reeds omdat het stuk dateert uit 1990. Verder is deze karakterisering van leesmappen te algemeen om daaraan de conclusie te verbinden dat leesmappen zodanig worden gedisciplineerd door andere distributievormen dat zij tot dezelfde markt kunnen worden gerekend. Hetzelfde geldt voor de mededelingen van de heer [naam 30] , in het verleden werkzaam bij VNU, tijdens de zitting van het College. De heer [naam 30] heeft niets gesteld waaruit blijkt dat VNU de prijzen van abonnementen of los verkochte tijdschriften afstemde op de prijzen van leesmappen, en dat prijswijzigingen van deze verschillende distributievormen ten opzichte van elkaar tot relevante verschuivingen in de vraag hebben geleid.
Het College is van oordeel dat partijen zich in de omstandigheden van dit geval met de door de rechtbank genoemde e-mails van 14 en 15 december 2011 gezamenlijk hebben gedistantieerd van de verboden gedragingen. Het College acht het aannemelijk dat ten tijde van genoemde e-mails, gelet op de discussie die blijkt uit de door [naam 16] e.a. in haar gronden aangehaalde e-mails van 6 en 7 november 2011, de informatie-uitwisseling met de boeteregeling het centrale mechanisme was waardoor het verbod kon functioneren. Met het opschorten van het controle- en sanctiemechanisme was het verbod om elkaars klanten te werven in feite ongedaan gemaakt. Partijen hebben voorts aan ACM meegedeeld dat zij, hangende het onderzoek van ACM, op advies van hun advocaat geen besprekingen meer zouden hebben, met uitzondering van besprekingen ten aanzien van de kwestie Pictorights en eventueel andere branche-gerelateerde onderwerpen. Het College acht tevens van belang dat ACM desgevraagd heeft bevestigd dat geen bewijs is gevonden dat na 15 december 2011 het verbod nog werd uitgevoerd. Het College concludeert daarom dat de einddatum van de overtreding op 15 december 2011 dient te worden bepaald.
- Appellante 1: € 250.000,-
- Appellanten 6: € 125.000,-
- Appellanten 9: € 125.000,-
- Appellante 13: € 62.500,-
- Appellante 15: € 62.500,-
- Appellanten 17: € 150.000,-
- Appellanten 19: € 125.000,-
- Appellant 2: € 50.000,-
- Appellant 3: € 75.000,-
- Appellante 7: € 50.000,-
- Appellante 8: € 50.000,-
- Appellant 10: € 50.000,-
- Appellant 12: € 50.000,-
- Appellant 14: € 25.000,-
- Appellant 16: € 25.000,-
- Appellant 18: € 30.000,-
- Appellant 20: € 25.000,-
- Appellante 1: € 235.000,-
- Appellant 2: € 42.500,-
- Appellant 3: € 63.750,-
- Appellanten 4 en 5: € 568.000,-
- Appellanten 6: € 110.000,-
- Appellante 7: € 42.500,-
- Appellante 8: € 42.500,-
- Appellanten 9: € 110.000,-
- Appellant 10: € 42.500,-
- Appellanten 11: € 235.000,-
- Appellant 12: € 42.500,-
- Appellante 13: € 53.125,-
- Appellant 14: € 21.250,-
- Appellante 15: € 53.125,-
- Appellant 16: € 21.250,-
- Appellanten 17: € 135.000,-
- Appellant 18: € 25.500,-
- Appellanten 19: € 110.000,-
- Appellant 20: € 21.250,-
- Appellante 1: € 235.000,-
- Appellant 2: € 42.000,-
- Appellant 3: € 63.000,-
- Appellanten 4 en 5: € 504.000,-
- Appellanten 6: € 110.000,-
- Appellante 7: € 42.000,-
- Appellante 8: € 8.000,-
- Appellant 10: € 42.000,-
- Appellanten 11: € 226.000,-
- Appellant 12: € 8.000,-
- Appellante 13: € 13.000,-
- Appellant 14: € 6.000,-
- Appellante 15: € 53.000,-
- Appellant 16: € 21.000,-
- Appellanten 17: € 135.000,-
- Appellant 18: € 25.000,-
- Appellanten 19: € 110.000,-
- Appellant 20: € 21.000,-
- Voor appellanten 1 en 2 op in totaal € 2560,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 2).
- Voor appellanten 3 en 4 op in totaal € 1024,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 2).
- Voor appellante 5 op totaal € 2560,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 2).
- Voor appellanten 6 tot en met 12 op in totaal € 2560,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 512,- met een wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaken en een wegingsfactor 1 voor 3 samenhangende zaken).
- Voor appellanten 13 tot en met 20 op in totaal € 3840,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 512,- met een wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaken en een wegingsfactor 1,5 voor vier samenhangende zaken).
- appellanten 3 en 4 gezamenlijk;
- appellanten 6 tot en met 8 gezamenlijk;
- appellanten 9 en 10 gezamenlijk;
- appellanten 11 en 12 gezamenlijk;
- appellanten 13 en 14 gezamenlijk;
- appellanten 15 en 16 gezamenlijk;
- appellanten 17 en 18 gezamenlijk;
- appellanten 19 en 20 gezamenlijk.