In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) door [naam 1] B.V. en [naam 2]. De zaak betreft de oplegging van boetes aan [naam 1] wegens overtredingen van artikel 4:11, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en aan [naam 2] wegens feitelijk leidinggeven aan deze overtredingen. De AFM had eerder een bestuurlijke boete van € 6.000,- opgelegd aan [naam 1] en € 4.000,- aan [naam 2]. De rechtbank Rotterdam had de beroepen van appellanten tegen de besluiten van de AFM ongegrond verklaard, maar het College heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte [naam 2] als belanghebbende heeft aangemerkt. Het College heeft het beroep van [naam 2] tegen het gewijzigde bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard. De AFM heeft in haar besluiten gesteld dat [naam 1] niet over een vergunning beschikte voor het aanbieden van krediet en dat zij niet voldeed aan de vereisten voor een integere bedrijfsvoering. Het College heeft de conclusie van de AFM onderschreven dat [naam 1] artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft overtreden en dat de opgelegde boetes gerechtvaardigd zijn. De AFM is veroordeeld in de proceskosten van appellanten en moet het griffierecht vergoeden.