ECLI:NL:RBZWB:2025:2737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/1391 tot en met 23/1400
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en vergrijpboeten over de jaren 2005 tot en met 2009

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), premie ziekenfondswet (Zfw) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd over de jaren 2005 tot en met 2009. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bezwaren tegen deze aanslagen ongegrond heeft verklaard, met uitzondering van de vergrijpboete bij de aanslag IB/PVV 2007, die is vernietigd. De rechtbank heeft de vergrijpboeten voor de jaren 2005 en 2006 gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft ook aanspraak gemaakt op een immateriële schadevergoeding wegens deze overschrijding, welke is toegewezen. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen en rentebeschikkingen terecht zijn opgelegd, maar dat de vergrijpboete voor 2005 gegrond is verklaard en de overige beroepen ongegrond zijn. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot het betalen van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1391 tot en met 23/1400

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R. Zilver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 januari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), premie ziekenfondswet (Zfw) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de jaren 2005 tot en met 2009 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de (navorderings)aanslagen heeft de inspecteur belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen) en vergrijpboeten opgelegd (de boetebeschikkingen). Dit kan als volgt worden weergegeven:
Jaar
Soort
Aanslagnummer
Box 1-inkomen
Box 3-inkomen
Bijdrage-inkomen
Bedrag aanslag
Bedrag rente
Bedrag boete
2005
IB/PVV
[bsn] .H.57
€ 25.000
-
-
€ 6.031
€ 1.199
€ 3.015
2005
Zfw
[bsn] .S.57
-
-
€ 25.000
€ 1.726
€ 343
-
2006
IB/PVV
[bsn] .H.67
€ 25.000
-
-
€ 5.770
€ 1.042
€ 2.885
2006
Zvw
[bsn] .W.67
-
-
€ 25.000
€ 1.100
€ 176
-
2007
IB/PVV
[bsn] .H.76
€ 25.000
-
-
€ 5.571
€ 756
€ 2.785
2007
Zvw
[bsn] .W.76
-
-
€ 25.000
€ 1.100
€ 149
-
2008
IB/PVV
[bsn] .H.86
€ 25.000
-
-
€ 5.494
-
-
2008
Zvw
[bsn] .W.86
-
-
€ 25.000
€ 1.275
-
-
2009
IB/PVV
[bsn] .H.96
€ 25.000
€ 200
-
€ 5.528
-
-
2009
Zvw
[bsn] .W.96
-
-
€ 25.000
onbekend
-
-
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV, Zfw en Zvw over de jaren 2005 tot en met 2009 en de bijbehorende rentebeschikkingen ongegrond verklaard. De inspecteur heeft de boete bij de aanslag IB/PVV 2007 vernietigd. Verder heeft de inspecteur de vergrijpboeten bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006 gematigd met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn tot € 2.562 (2005) respectievelijk € 2.452 (2006).
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde, [persoon 1] en [persoon 2] . Namens de inspecteur is mr. [inspecteur 1] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de (navorderings)aanslagen, de vergrijpboeten en de rentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de (navorderings)aanslagen en de rentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen opgelegd. De vergrijpboete over het jaar 2005 dient te worden vernietigd. De vergrijpboete voor het jaar 2006 dient verminderd te worden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn
.Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is een lid van de familie [familienaam] en de Roma-gemeenschap.
3.1.
Belanghebbende is voor de jaren 2005 tot en met 2009 niet uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV.
3.2.
Belanghebbende heeft op 9 maart 2009 een auto gekocht van het merk en type Mercedes ML 320 (de auto). De nieuwwaarde van de auto bedroeg € 63.966.
3.3.
Op 20 april 2009 heeft belanghebbende een winkelpand gekocht aan de [adres] (het winkelpand). De aankoopprijs bedroeg € 70.000. Inclusief kosten koper bedroegen de totale aankoopkosten € 77.000. Op het winkelpand is geen recht van hypotheek gevestigd.
3.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 december 2010 onder meer de (navorderings)aanslagen en de vergrijpboeten voor de jaren 2005 tot en met 2007 aangekondigd en opgelegd. Tevens heeft de inspecteur heffingsrente in rekening gebracht. De definitieve aanslag IB/PVV en Zvw voor de jaren 2008 en 2009 zijn opgelegd met dagtekening 27 december 2012.
3.5.
Voor de vaststelling van het inkomen uit werk en woning van € 25.000 per jaar alsmede het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen over het jaar 2009 heeft de inspecteur kasopstellingen gemaakt aan de hand van de uitgaven volgens de Nibud-normen, de uitgaven voor het winkelpand en de auto en contante opnamen en stortingen. Voor de jaren 2008 tot en met 2010 heeft de inspecteur de kasopstelling per jaar als volgt vastgesteld:
2008
2009
2010
-/- € 2.009
-/- € 34.023
-/- € 28.447
3.6.
Voor de jaren 2005 tot en met 2007 is geen kasopstelling gemaakt. In het verweerschrift stelt de inspecteur zich aanvullend op het standpunt dat de kasopstelling voor 2008 onvolledig is. In het verweerschrift heeft de inspecteur voor de jaren 2005 tot en met 2008 de uitgaven op basis van Nibud-normen begroot op circa € 8.500 per jaar.
3.7.
In de periode juli 2009 tot en met maart 2012 heeft belanghebbende in totaal een bedrag van € 17.610 op zijn bankrekening ontvangen. Tevens is in december 2010 bij belanghebbende een horloge van het merk Rolex en een contant geldbedrag van € 9.420 in beslag genomen.
3.8.
In juni 2011 heeft de inspecteur belanghebbende om informatie verzocht. In zijn brief staat, voor zover thans van belang, het volgende:

Ik verzoek u mij kopieën toe te zenden van de volgende stukken:
1 Schriftelijke stukken waaruit blijkt dat [persoon 3] akkoord gaat met de eenzijdige aanpassing van de vordering (op 11 februari 2011) van € 76.267,57 naar € 56.396,83 op [belanghebbende] .
U stelt dat dit een vergissing van de notaris betreft en dat deze vergissing in overleg met [persoon 3] is hersteld. U voegt echter geen bewijsmiddelen bij van uw stelling dat dit in overleg met [persoon 3] is gebeurd. Ik verzoek u dit alsnog te doen.
Ik verzoek u verder antwoord te geven op de volgende vragen:
2 Waarom is [persoon 3] bereid aan [belanghebbende] een renteloze en aflossingsvrije lening te verstrekken voor de aankoop van een pand van € 76.267?
In uw antwoord op vraag 3 geeft u aan dat [belanghebbende] het pand aan de [adres] heeft gekocht om hierin een Hongaars restaurant te beginnen. Wordt het pand daarnaast gebruikt als woonruimte?
3 Ik verzoek u aan te geven met welk doel [belanghebbende] het pand aan de [adres] heeft gekocht.
U geeft aan dat het pand is gekocht om hierin een Hongaars restaurant te exploiteren. Ik verzoek u aan te geven voor wiens rekening de onderneming is gedreven en gedurende welke periode.
Ik verzoek u mij de gehele administratie van het restaurant te verstrekken.
4 [belanghebbende] koopt op 9 maart 2009 een Mercedes ML 320, kenteken [kenteken] . Ik verzoek u ten aanzien van deze auto de aankoopnota en betalingsbewijzen te overleggen en aan te geven hoe hij de aankoop van deze auto heeft gefinancierd.
U geeft aan dat de auto is gekocht voor een bedrag van € 8.000. De aankoop is volgens uw verklaring gefinancierd met een lening van SEK 500.000 , welke op 6 juli 2005 door [organisatie] te [plaats 2] zou zijn verstrekt.
Ik verzoek u mij bewijsmiddelen toe te zenden waaruit blijkt dat de lening van SEK 500.000 (omgerekend circa € 52.500) daadwerkelijk is verstrekt.
Ik kom op de bankrekening van [belanghebbende] het hiervoor genoemde bedrag van circa € 52.500 niet tegen. Ik verzoek u dit te verklaren.
5 Hoeveel geld kost de hiervoor genoemde auto [belanghebbende] jaarlijks, bijvoorbeeld aan brandstof, verzekeringen, onderhoud en dergelijke? Ik verzoek u mij betalingsbewijzen toe te sturen van de verzekeringspremies en eventuele onderhoudskosten.
Klopt het dat met de auto sinds de aankoop in het geheel niet is gereden?
Aanvullende vragen
6 Bankafschriften [belanghebbende]
Uit de overgelegde bankafschriften van [rekeningnummer] maak ik op dat [belanghebbende] geregeld contante stortingen ontvangt op zijn bankrekening. Het betreft de volgende bedragen:
2009 € 1.475
2010 € 3.335
Totaal € 4.810
Ik verzoek u de herkomst van deze contante stortingen te verklaren.
7 U overlegt geen bankafschriften over de periode voor juli 2009. Is het correct dat [belanghebbende] , in de periode 2005 t/m 2010, niet de beschikking heeft gehad over, of gebruik heeft gemaakt van, een andere bankrekening?
3.9.
Met dagtekening 3 december 2013 heeft de inspecteur een informatiebeschikking afgegeven. Het hoger beroep van belanghebbende tegen de informatiebeschikking is door het Gerechtshof [1] ongegrond verklaard. Het beroep in cassatie van belanghebbende tegen dit oordeel is eveneens ongegrond verklaard. [2] In de procedure met betrekking tot de informatiebeschikking heeft belanghebbende niet verzocht om een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Motivering

Vooraf
4. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om te oordelen over de aanslagen IB/PVV en Zvw 2008 alsmede de aanslagen IB/PVV en Zvw 2009 omdat (voor zover nodig) ervan kan worden uitgegaan dat in de gedane uitspraken op bezwaar ook afwijzende beslissingen ten aanzien van deze aanslagen besloten liggen. De inspecteur heeft zich achter dat uitgangspunt geschaard. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de betreffende aanslagen inhoudelijk te behandelen. Voor zover voor de laatstgenoemde aanslagen geen zaaknummers waren aangemaakt, is met belanghebbende ter zitting afgesproken dat de zaaknummers van de voorlopige aanslagen zullen worden aangemerkt als zaaknummers voor de definitieve aanslagen.
Jaren 2005 tot en met 2009
Omkering en verzwaring van de bewijslast
5. Niet in geschil is dat de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat en van toepassing is op de onderhavige jaren. Dit brengt mee dat ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de AWR, de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank acht dat ook passend aangezien geen nadere informatie is verstrekt. [3] In dat geval dient de rechtbank te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is.
Redelijke schatting
5.1.
De inspecteur is bij zijn schatting ervan uitgegaan dat belanghebbende over inkomen moet hebben beschikt om de het winkelpand te kopen en de contante stortingen op zijn bankrekening te kunnen doen. Dat acht de rechtbank, in het bijzonder gelet op de contante aankoop van een winkelpand in 2009 voor in totaal € 77.000, de kasopstelling, de in beslag genomen goederen en het gebrek aan concrete informatie van belanghebbende over hoe een en ander is gefinancierd, geen onredelijk uitgangspunt. De inspecteur heeft verder het box 3-inkomen voor 2009 geschat op € 200, aangezien belanghebbende sinds 20 april 2009 eigenaar is van het pand aan de [adres] . Ook dat acht de rechtbank niet onredelijk. Dat betekent dat belanghebbende moet doen blijken dat de (navorderings)aanslagen te hoog zijn.
5.2.
Belanghebbende stelt in dat verband dat de aanslagen te hoog zijn. Ter onderbouwing daarvan voert belanghebbende enkel aan dat er ten onrechte inkomsten van derden aan hem zijn toegerekend.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de aanslagen te hoog zijn. Belanghebbende heeft niet inzichtelijk gemaakt, laat staan doen blijken, welke inkomsten dan wel (delen van) bezittingen ten onrechte aan hem zijn toegerekend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de stortingen die op de bankrekening van belanghebbende zijn gedaan en de goederen die bij belanghebbende in beslag zijn genomen ook aan belanghebbende toebehoren. Belanghebbende heeft verder niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd hoe hij de aankopen, uitgaven en stortingen in de onderhavige jaren heeft kunnen doen. Hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank te weinig in het kader van de verzwaarde bewijslast die op belanghebbende rust.
5.4.
Het voorgaande betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2009 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bij de aanslag IB/PVV 2009 niet te hoog is vastgesteld. De beroepen tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2009 zijn daarom ongegrond.
5.5.
Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2009 niet te hoog is vastgesteld, betekent dit dat ook het bijdrage-inkomen voor de (navorderings)aanslagen Zfw en Zvw 2005 tot en met 2009 niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen overigens ook geen zelfstandige gronden aangevoerd. De beroepen betreffende die aanslagen zijn daarom ook ongegrond.
Vergrijpboeten
5.6.
Ter zitting heeft de inspecteur gesteld dat de vergrijpboete voor het jaar 2005 vernietigd dient te worden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het beroep met betrekking tot de vergrijpboete voor het jaar 2005 is daarom gegrond.
5.7.
Op grond van artikel 67e AWR [4] kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat een aanslag van een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
5.8.
Aan belanghebbende is bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2006 een vergrijpboete opgelegd van 50% over de verschuldigde belasting. De vergrijpboete is gebaseerd op artikel 67e van de AWR en paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Volgens de inspecteur heeft het voorwaardelijk opzettelijk handelen van belanghebbende ertoe geleid de aanslag IB/PVV over het jaar 2006 tot te laag bedrag is vastgesteld.
5.9.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dit dient begrepen te worden als ‘doen blijken’, dat wil zeggen: ‘overtuigend aantonen’. [5] De rechtbank zal daarom beoordelen of de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat het aan de (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag IB/PVV 2006 tot een te laag bedrag is vastgesteld.
5.10.
Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Daarvoor moet vaststaan (i) dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, en (ii) dat hij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
5.11.
Belanghebbende is primair van mening dat de vergrijpboete vernietigd dient te worden omdat belanghebbende niet is uitgenodigd om aangifte te doen. Subsidiair is belanghebbende van mening dat geen sprake is van opzet.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur geslaagd in de op hem rustende bewijslast. De inspecteur heeft overtuigend aangetoond dat belanghebbende in 2006 belastbaar inkomen heeft genoten dat hij niet heeft aangegeven. Door de inkomsten niet aan te geven, heeft belanghebbende bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanslag IB/PVV over het jaar tot een te laag bedrag zouden worden vastgesteld. De omstandigheid dat belanghebbende niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte maakt, dit niet anders. De vergrijpboete is daarom terecht opgelegd.
5.13.
Belanghebbende is van mening dat de vergrijpboete te hoog is. Ter zitting is namens belanghebbende verklaard dat het winkelpand verbeurd is verklaard waardoor belanghebbende niet de draagkracht heeft om de vergrijpboete te betalen. Belanghebbende is verder van mening dat hij voldoende is gestraft omdat hij reeds strafrechtelijk is vervolgd.
5.14.
In hetgeen belanghebbende – zonder nadere onderbouwing – heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vergrijpboete, zoals vastgesteld bij uitspraak op bezwaar, wel te worden gematigd met € 1.000 wegens de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast ten aanzien van de boetegrondslag. De boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 bedraagt dan € 1.885. Dat acht de rechtbank, gelet op alle omstandigheden van het geval, passend en geboden.
5.15.
De rechtbank vermindert de boete verder nog ambtshalve, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. [6] Van overschrijding van de redelijke behandeltermijn is sprake als de rechtbank niet binnen twee jaar uitspraak doet, nadat vanwege het betrokken bestuursorgaan een handeling jegens de beboete is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. [7] Niet in geschil is dat de redelijke termijn is aangevangen op 8 december 2010. Nu de rechtbank uitspraak doet op 7 mei 2025 is de redelijke termijn met ruim 12 jaar overschreden. Hoewel er ten aanzien van de behandelduur bijzondere omstandigheden te onderkennen zijn in de informatiebeschikkingsprocedure (zie hierna onder 6.4), gaat de rechtbank daar niet verder op in aangezien dat geen invloed heeft op de toe te passen matiging. De rechtbank ziet aanleiding de vergrijpboete verder te matigen met 20%. [8] De vergrijpboete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 dient daarom verder gematigd te worden tot € 1.508.
Rentebeschikkingen
5.16.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de rentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
6. Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6.1.
Mede gelet op de beroepsgronden, hebben de zaken van belanghebbende in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp als de zaken van overige leden van de familie [familienaam] . Nu de zaken bovendien in de beroepsfase (nagenoeg) gezamenlijk zijn behandeld, is dat aanleiding voor matiging van de hoogte van de vergoeding per half jaar. Gelet op het aantal gezamenlijk procederende belanghebbenden vermindert de rechtbank de vergoeding naar 25% van € 500. [9] De omstandigheid dat in de bezwaarfase de behandeling niet volledig gelijktijdig is geweest doet daar niet aan af. [10]
6.2.
Op grond van vaste jurisprudentie [11] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen.
6.3.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift op 4 januari 2011 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 7 mei 2025, en dus afgerond, 173 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank 149 maanden langer geduurd dan de 24 maanden die, in beginsel, als een redelijke termijn kunnen worden beschouwd voor behandeling in bezwaar en beroep.
6.4.
De rechtbank ziet aanleiding om de redelijke termijn met (afgerond) 88 maanden te verlengen in de bezwaarfase. [12] Deze verlenging betreft de periode van de behandeling van de procedure inzake de informatiebeschikking. [13] Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij tijdens de behandeling van de procedure van de informatiebeschikking niet heeft verzocht om een immateriëleschadevergoeding. Voor een verdere verlenging van de redelijke termijn ziet de rechtbank geen aanleiding.
6.5.
Rekening houdende met voornoemde verlenging van de redelijke termijn met 88 maanden bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 61 maanden. Dit leidt tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 1.375. Deze komt voor 51/61e deel (€ 1.150) voor de rekening van de inspecteur en voor 10/61e deel (€ 225) voor rekening van de Staat.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen de vergrijpboete voor het jaar 2005 is gegrond. De overige beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de vergrijpboete voor het jaar 2005 vernietigt. Verder blijven de (navorderings)aanslagen IB/PVV, Zfw en Zvw 2005 tot en met 2009 en de bijbehorende rentebeschikkingen in stand. De boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 wordt ambtshalve verminderd. De ambtshalve vermindering van de vergrijpboete leidt niet tot een gegrondverklaring van het beroep. [14]
7.1.
Omdat het beroep tegen de vergrijpboete voor het jaar 2005 gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
7.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de vergrijpboete voor het jaar 2005 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de vergrijpboete voor het jaar 2005;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond;
  • vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2006 tot een bedrag van € 1.508;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.150;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 225;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en mr. J.A. den Braber-Riemens, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 juni 2020, nr. 17/00493, ECLI:NL:GHSHE:2020:1751.
2.Hoge Raad van 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:472.
3.Vgl. Hoge Raad 9 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1150
4.Wettekst 2006.
5.Vgl. Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
6.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
7.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
8.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
9.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2021:369.
10.Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154.
11.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
12.Vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.5.1.
13.Gerechtshof Amsterdam 29 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3066.
14.Vgl. Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.