ECLI:NL:RBZWB:2024:3195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/3832 en BRE 23/10127 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 mei 2024, zijn de beroepen van eiseres tegen de besluiten van de ISD Brabantse Wal ongegrond verklaard. Eiseres had vanaf 7 december 2007 een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd ingetrokken op basis van een onderzoek naar haar vermogen in het buitenland. De ISD stelde vast dat eiseres niet had gemeld dat haar ex-man een winkelpand in Turkije bezat en dat zij een bankrekening in Turkije had. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden, wat een rechtsgrond vormde voor de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 188.937,76 aan ten onrechte verleende bijstand. De rechtbank concludeerde dat de ISD terecht had gehandeld en dat er geen sprake was van schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank benadrukte dat de ISD niet verplicht was om eiseres te wijzen op haar zwijgrecht, aangezien het hier niet ging om een strafrechtelijke procedure. De beroepen van eiseres werden afgewezen, en de besluiten van de ISD bleven in stand, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3832 en 23/10127 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse Wal; de ISD), verweerder.

Inleiding

1. In het besluit van 9 juni 2023 heeft de ISD de toekenning van bijstand aan eiseres ingetrokken over de periode vanaf 7 december 2007 tot en met 4 mei 2023 op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet (PW) en vanaf 5 mei 2023 op grond van het vierde lid van dat artikel. In het besluit van 14 juli 2023 heeft de ISD een bedrag van € 188.937,76 aan ten onrechte verleende bijstand van haar teruggevorderd over de periode van 7 december 2007 tot en met 4 mei 2023.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 11 juli 2023 en 28 september 2023 op de bezwaren van eiseres is de ISD bij die besluiten gebleven. De ISD heeft in het eerstgenoemde besluit de motivering verbeterd door te overwegen dat het intrekkingsbesluit vanaf 5 mei 2023 is gebaseerd op artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW. De ISD heeft de motivering van het tweede besluit aangevuld door te overwegen dat dit is gebaseerd op artikel 58, eerste, vijfde en achtste lid van de PW en op artikel 5 van de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen die besluiten.
1.2.
De ISD heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens de ISD mr. R.M. Mol. De heer [naam], de zoon van eiseres, was als toehoorder hierbij aanwezig.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres heeft vanaf 7 december 2007 een bijstandsuitkering ontvangen (voor de noodzakelijke kosten van haar levensonderhoud) naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de sociale recherche vanaf februari 2023 een onderzoek uitgevoerd naar het vermogen van eiseres in het buitenland. Eiseres heeft tijdens dit onderzoek verklaard dat haar ex-man een winkelpand met twee appartementen in Turkije in zijn bezit had. Dit pand is na zijn overlijden op naam van een dochter van eiseres gezet. Daarnaast heeft eiseres verklaard een bankrekening in Turkije te hebben. Hiervan heeft eiseres bij haar aanvraag om bijstand geen melding gemaakt. In het besluit van 9 juni 2023 heeft de ISD het recht op bijstand van eiseres met ingang van 7 december 2007 ingetrokken. Bij besluit van 14 juli 2023 heeft de ISD de ten onrechte verstrekte bijstand van € 188.937,76 teruggevorderd over de periode van 7 december 2007 tot en met 4 mei 2023.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Intrekking (BRE 23/3832 PW)

Kan het beroep op het indruiscriterium slagen?
5. De ISD heeft de intrekking van het recht op bijstand onder meer gebaseerd op de door eiseres op 14 maart 2023 tegenover de sociaal rechercheur afgelegde verklaring. Eiseres heeft aangevoerd dat de ISD heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM) en dat het gebruik van haar verklaring in strijd is met het indruiscriterium.
5.1
Volgens vaste rechtspraak [1] mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij haar verklaring niet in vrijheid dan wel onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd. De sociaal rechercheur heeft bij aanvang van het gesprek toegelicht dat het gesprek ging over de vaststelling van haar recht op bijstand op grond van de PW. De dochter van eiseres was hierbij aanwezig om haar te ondersteunen en voor haar te tolken. Eiseres heeft een concrete en gedetailleerde verklaring afgelegd over haar vermogenssituatie. Tevens heeft zij verklaard dat zij tijdens het gesprek netjes is behandeld. Zij heeft vervolgens na voor- dan wel doorlezing van de schriftelijke weergave van haar verklaring daarin volhard en zij heeft die zonder enig voorbehoud ondertekend. Dat de ISD eiseres zou hebben misleid, zoals zij heeft gesteld maar niet aannemelijk heeft gemaakt, kan de rechtbank dan ook niet volgen.
5.2
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) eerder heeft geoordeeld [2] gaat het in zaken als de onderhavige, waar de intrekking van bijstand alsmede de terugvordering van kosten van bijstand aan de orde is, niet om een strafrechtelijke procedure. Dat betekent dat de beschermende werking van artikel 6, derde lid, van het EVRM zich niet tot eiseres uitstrekt. Dit betekent dat eiseres zich niet kan beroepen op het aan genoemd artikellid ontleende recht op een beëdigde tolk. Dit geldt ook voor het beroep van eiseres op dit artikel voor het niet bieden van een fair trial in verband met het achterhouden van kennis. Verder is er geen sprake van een verhoor met het oog op het opleggen van een bestraffende sanctie, als bedoeld in artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Dat betekent dat de sociaal rechercheur eiseres niet had hoeven wijzen op haar zwijgrecht.
5.3
Het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs is volgens vaste rechtspraak [3] slechts dan niet toegestaan indien de daartoe gebezigde bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank overweegt dat er geen enkel aanknopingspunt is voor het oordeel dat de verklaring van eiseres op een dergelijke wijze is verkregen. De enkele stelling dat er sprake is geweest van een te brede onderzoeksopzet is hiervoor onvoldoende. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de handelwijze van de sociaal rechercheur, kan de rechtbank ook niet volgen dat alle omstandigheden tezamen tot een dergelijke conclusie moeten leiden. De ISD mocht zijn besluitvorming dus baseren op de verklaring van eiseres over haar vermogenssituatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de ISD de grenzen van de heroverweging overschreden?
6. Volgens vaste rechtspraak [4] staat artikel 7:11 van Awb niet in de weg aan de handhaving in bezwaar van een primair besluit op een andere grond dan die waarop dat primaire besluit steunt, omdat de bezwaarprocedure bedoeld is voor een volledige heroverweging. Toepassing van dit artikel brengt onder omstandigheden wel mee dat, gelet op de zorgvuldigheid, een partij in de gelegenheid moet worden gesteld om voorafgaande aan het nieuwe besluit op het gewijzigde standpunt te reageren. Eiseres heeft deze gelegenheid tijdens de hoorzitting over haar bezwaarschrift gekregen. Verder is van belang dat het rechtsgevolg van het besluit van 9 juni 2023 bij het bestreden besluit van 11 juli 2023 niet is gewijzigd. Het recht van eiseres op bijstand is en blijft namelijk over de periode vanaf 7 december 2007 ingetrokken. Er bestond voor de ISD daarom geen aanleiding het bezwaar gegrond te verklaren.
6.1
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat het besluit van 11 juli 2023 is genomen in strijd met het verbod van reformatio in peius, dat inhoudt dat een indiener van een bezwaar- of beroepschrift niet in een slechtere positie terecht mag komen enkel als gevolg van het indienen daarvan. Volgens vaste rechtspraak [5] staat artikel 7:11, eerste lid, van de Awb er niet aan in de weg dat een bevoegdheid tot wijziging van een besluit ten nadele van de bezwaarmaker wordt uitgeoefend als die bevoegdheid op andere gronden reeds bestaat. Maar het maken van bezwaar mag er niet toe leiden dat de heroverweging wordt gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder het maken van bezwaar niet mogelijk zou zijn geweest. In dit geval is geen sprake van een dergelijke verslechtering, nu de ISD al in het primaire besluit van 9 juni 2023 – en dus niet pas bij de beslissing op bezwaar – is overgegaan tot het intrekken van verleende bijstand over de periode vanaf 7 december 2007. De ISD was daartoe ook bevoegd zonder dat een bezwaarschrift zou zijn ingediend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden?
7. De te beoordelen periode loopt van 7 december 2007, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 9 juni 2023, de datum van het intrekkingsbesluit.
7.1
Intrekking van bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de ISD. Dit betekent dat de ISD de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [6] De ISD dient niet alleen aannemelijk te maken dát eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar ook met ingang van welke datum hiervan sprake is. [7]
7.2
Vanwege het eindigen van haar uitkering op grond van de Algemene Nabestaanden Wet (ANW) kwam eiseres per 7 december 2007 in aanmerking voor een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiseres heeft op 14 maart 2023 tegenover een sociaal rechercheur van de ISD Brabantse Wal te Bergen op Zoom verklaard dat haar ex-man een winkelpand met twee appartementen in Turkije heeft gekocht toen hij nog leefde. Na zijn overlijden op 26 juli 2006 is het pand op naam van een dochter van eiseres gezet. In het gesprek met de sociaal rechercheur heeft eiseres ook verklaard een bankrekening in Turkije te hebben. Eiseres heeft hiervan geen melding gemaakt bij de ISD, terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van belang kan zijn voor het recht op bijstand. Daarmee heeft eiseres de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW geschonden.
7.3
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eiseres verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [8] Eiseres heeft tegenover de sociaal rechercheur verklaard niet bereid te zijn om medewerking te verlenen aan het onderzoek en om bewijsstukken te overleggen en dat heeft haar gemachtigde op de hoorzitting over haar bezwaarschrift herhaald. Als gevolg hiervan heeft de ISD niet kunnen vaststellen of eiseres gedurende de periode in geding recht had op bijstand. Anders dan eiseres in het beroepschrift naar voren heeft gebracht heeft de ISD hiermee eiseres geen strijd met de medewerkings-verplichting tegengeworpen. Ook slaagt de stelling van eiseres niet dat moet worden nagegaan of haar hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is namelijk een objectief geformuleerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [9]
7.4
Gelet op het vorenstaande was de ISD verplicht om de bijstand van eiseres over de periode vanaf 7 december 2007 in te trekken.

Terugvordering (BRE 23/10127 PW)

Is de uitbetaalde bijstandsuitkering terecht teruggevorderd?
8. De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat, wanneer als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ten onrechte bijstand is verleend, de ISD (dwingendrechtelijk) verplicht was om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de PW tot terugvordering over te gaan. Dit is op grond van het achtste lid alleen anders als sprake is van dringende redenen. De rechtbank heeft op de zitting van eiseres begrepen dat zij hier geen beroep op doet. Het beroep tegen de terugvordering slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de besluiten over de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 14 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…).

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:407.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2006.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1910.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2743
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3923.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1122.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2024.
8.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:475.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027.