ECLI:NL:CRVB:2024:407
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland. Appellante ontving sinds 13 augustus 2007 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een ander, X, heeft het college een onderzoek ingesteld. Appellante had in november 2020 een e-mail gestuurd naar het college waarin zij vroeg naar de mogelijkheden voor proef-samenwonen, wat door de Raad werd geïnterpreteerd als een verzoek om informatie en niet als een melding van een gezamenlijke huishouding. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellante per 1 december 2020 ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat zij haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellante en X vanaf 1 december 2020 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat betekent dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten in stand gelaten, omdat appellante niet had aangetoond dat de samenwoning later was begonnen dan het college had vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.