Uitspraak
mr. Hopman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele. Werkgever is niet verschenen.
mr. E.J.S. van Daatselaar. Werkgever is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Het Uwv heeft het einde van de duur van de loongerelateerde uitkering bepaald op 11 juli 2015.
reformatio in peius, omdat bij dit besluit alsnog is vastgesteld dat appellant verdiencapaciteit heeft, wat een verslechtering van zijn rechtspositie tot gevolg heeft. Als het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar niet zou hebben plaatsgevonden, zou de mate van arbeidsongeschiktheid tot aan het einde van de loongerelateerde uitkering 100% zijn geweest en zou, gelet op het feit dat het Uwv bij de overgang van de loongerelateerde fase naar de loonaanvullings- dan wel vervolguitkering geen herbeoordelingen pleegt te verrichten, de loongerelateerde uitkering geruisloos zijn overgegaan in een loonaanvullingsuitkering. Tegen de in de bezwaarfase vastgestelde beperkingen heeft appellant aangevoerd dat er een groot verschil is tussen de bevindingen van neurologen Wouda en Kuster. Neuroloog Wouda vindt dat revalidatie moet worden opgestart, terwijl neuroloog Kuster te kennen heeft gegeven dat behandeling niet mogelijk is en uit zijn onderzoek is gebleken dat de gezondheidstoestand van appellant blijvend is en zal verbeteren noch verslechteren. Appellant stelt naast chronische rugklachten tevens evenwichtsproblemen te hebben. Verder zijn er forse beperkingen voor de energie- en piekbelasting. Uit de informatie van de behandelend artsen van appellant blijkt dat deze problemen kunnen worden teruggevoerd op een contusio medullae, waarmee een objectieve ziekteoorzaak is gegeven. Tegen de arbeidskundige grondslag heeft appellant aangevoerd dat de functie operator voedingsmiddelenindustrie met SBC-code 271121 op functieniveau 3 is gesteld, terwijl appellant niet beschikt over een diploma LEAO.
reformatio in peiusinhoudt. Hiertoe heeft het Uwv zich beroepen op de geschiedenis van de totstandkoming van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en van de Wet WIA. Hoewel de Wet WIA, anders dan de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), geen wettelijk periodieke herbeoordelingen meer kent, strekt de Wet WIA tot een flexibele benadering, waarbij het Uwv aan de hand van de omstandigheden van het geval bepaalt wanneer een herbeoordeling nodig is. Daarbij is geen voorbehoud gemaakt voor de loongerelateerde periode. Volgens het Uwv is aan duuraanspraken, zoals aan de orde zijn bij arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, inherent dat bij wijzigingen in de gezondheidstoestand van betrokkenen moet worden bezien of nog aan de voorwaarden voor uitkering wordt voldaan en waarna zo nodig een herbeoordeling dient te volgen.
reformatio in peiusals de uitkering volgend op het einde van de loongerelateerde periode wordt ingetrokken. Onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij de Wet WIA (
Kamerstukken II2004-2005, 30 034, nr. 3, p. 64) heeft het Uwv betoogd dat daarbij past dat er een herbeoordeling moet plaatsvinden als er signalen zijn die wijzen op een wijziging van de arbeidsmogelijkheden. Waar geen sprake is van intrekking van de uitkering, maar wel een inkomenseis wordt gesteld, is van belang dat betrokkene in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geïnformeerd aan welke voorwaarden hij moet voldoen na het einde van de loongerelateerde uitkering. Daarin past dat er een herbeoordeling plaatsvindt als er signalen zijn dat er een wijziging is in de arbeidsmogelijkheden van betrokkene en de hoogte van de inkomenseis.
WGA-uitkering op grond van het bestreden besluit weliswaar is voortgezet, maar de mate van arbeidsongeschiktheid daarbij met ingang van de beoordelingsdatum, 11 augustus 2012, is vastgesteld op een lager percentage dan in het kader van het primaire besluit was geschied, een
reformatio in peiusinhoudt en op die grond in strijd is met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p.153-154).
reformatio in peius) zich ertegen verzet dat de WAO-uitkering van de verzekerde met terugwerkende kracht wordt ingetrokken of naar een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt vastgesteld. Het genoemde beginsel verzet zich echter niet tegen een intrekking of verlaging van de uitkering per een toekomende datum, omdat het Uwv ook los van het ingediende bezwaar bevoegd is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde per een toekomstige datum in te trekken of te verlagen op de grond dat hij niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. In dat geval kan het Uwv de uitkering bij de beslissing op bezwaar op grond van de artikelen 42 of 43 van de WAO intrekken onderscheidenlijk herzien, met inachtneming van een redelijke uitlooptermijn.
WGA-uitkering vóór de afloop van de termijn waarvoor deze is toegekend wordt ingetrokken, als een nieuwe schatting naar aanleiding van een door de uitkeringsgerechtigde tegen dit besluit gemaakt bezwaar uitwijst dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de beoordelingsdatum minder dan 35% bedraagt (zie de uitspraak van de Raad van
BESLISSING
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 juli 2013, voor zover daarbij de inkomenseis met ingang van 1 augustus 2015 is gesteld op € 1.003,63;
- vernietigt de aangevallen uitspraak in zoverre;
- bepaalt de inkomenseis met ingang van 1 augustus 2015 op € 997,58;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal