In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. Appellanten hebben sinds 25 februari 2002 bijstand ontvangen, maar het college heeft besloten deze bijstand in te trekken met terugwerkende kracht naar deze datum, omdat appellanten de inlichtingenverplichting zouden hebben geschonden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college niet alleen moet aantonen dat de inlichtingenverplichting is geschonden, maar ook vanaf welke datum dit het geval is. Hoewel appellanten inderdaad niet helderheid hebben verschaft over de herkomst van een bedrag van € 250.000, biedt het dossier onvoldoende bewijs dat zij al vanaf 25 februari 2002 over vermogen beschikten. De Raad stelt vast dat de financiële positie van appellanten vanaf 1 mei 2016 niet meer kan worden vastgesteld, omdat de noodzakelijke gegevens ontbreken. De Raad vernietigt het besluit van het college voor zover het de intrekking van de bijstand over de periode van 25 februari 2002 tot 1 mei 2016 betreft. Daarnaast is er een boete opgelegd aan appellanten voor de schending van de inlichtingenverplichting over een kortere periode, welke door de rechtbank is herzien. De Raad bevestigt de boete, maar herroept de intrekking van de bijstand voor de eerder genoemde periode.