ECLI:NL:RBZWB:2023:5472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
BRE 22/3648 en 22/3649
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rentebeschikkingen door de rechtbank in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2023, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de rentebeschikkingen van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikkingen die waren genomen op basis van artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank behandelt twee zaken, genummerd BRE 22/3648 en BRE 22/3649, waarbij de inspecteur in beide gevallen een teruggaaf van belasting heeft verleend, maar de rentebeschikkingen in de eerste zaak als ongegrond en in de tweede als gegrond heeft beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de rentebeschikking in de zaak 22/3649 moet worden verhoogd tot € 267, omdat de eerder toegewezen rente te laag was. De rechtbank wijst ook op de kostenvergoeding die aan de belanghebbende moet worden betaald en verklaart dat het griffierecht door de inspecteur moet worden vergoed. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, gezien het geringe financiële belang van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3648 en 22/3649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van 28 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft rentebeschikkingen genomen op basis van artikel 30ha Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde alsmede [naam 2] en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].
1.4.
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de rentebeschikkingen terecht en juist zijn genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep in de zaak 22/3648 ongegrond en het beroep in de zaak 22/3649 gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Zaaknummer 22/3648
4. De inspecteur heeft een bedrag van € 594 aan teruggaaf bpm verleend. Op 14 maart 2018 heeft de inspecteur in verband met die teruggaaf een kennisgeving van teruggaaf van bpm gestuurd. De kennisgeving vermeldt een rente van € 127 berekend over de periode 1 april 2012 tot 14 maart 2018 (de rentebeschikking in de zaak 22/3648). Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de rente uit de rentebeschikking verhoogd naar € 189.
Zaaknummer 22/3649
4.1.
De inspecteur heeft een bedrag van € 811 aan teruggaaf bpm verleend. Op 14 maart 2018 heeft de inspecteur in verband met die teruggaaf een kennisgeving van teruggaaf van bpm gestuurd. De kennisgeving vermeldt een rente van € 173 berekend over de periode 1 april 2012 tot 14 maart 2018 (de rentebeschikking in de zaak 22/3649). Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de rente uit de rentebeschikking verhoogd naar € 260.
Voor beide zaaknummers
4.2.
De inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding voor beide bezwaren tezamen toegekend van € 403,50.

Motivering

Is van belanghebbende terecht griffierecht geheven?
5. Belanghebbende stelt dat het op voorhand heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht. De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. [1]
Zijn de rentebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen genomen?
6. Belanghebbende stelt (i) dat de inspecteur niet bevoegd is om de rentebeschikkingen te nemen, en (ii) dat de rentevergoedingen te laag zijn.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat beroepsgrond (i) moet worden verworpen. De inspecteur is immers op grond van artikel 30ja van de AWR bevoegd bij beschikking belastingrente te vergoeden op basis van artikel 30ha van de AWR. Overigens is het belang bij de beroepsgrond onduidelijk, aangezien honorering ervan belanghebbende in een slechtere positie zou brengen in deze procedures.
6.2.
Beroepsgrond (ii) valt in de kern uiteen in twee onderdelen, namelijk (a) dat de rentevergoeding is berekend over een te korte periode, en (b) dat de rentevergoeding is berekend op basis van een te laag rentepercentage.
6.2.1.
Wat betreft beroepsgrond (iia) stelt de rechtbank voorop dat niet in geschil is dat de periode waarover de 30ha-rente is berekend niet te kort is uitgaande van de periode waarin de AWR voorziet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de relevante data die in dat verband zijn gehanteerd in de rentebeschikkingen niet zijn betwist. Voor zover belanghebbende bepleit dat ook recht bestaat op een vergoeding van rente over een langere periode, kan dat in deze procedure niet aan de orde komen. [2] De wetgever heeft immers geregeld dat voor een rentevergoeding over een andere periode dan waarin de AWR voorziet, een verzoek aan de ontvanger kan worden gedaan als bedoeld in artikel 28c van de Invorderingswet 1990, en in deze procedure ligt niet (een uitspraak op bezwaar tegen) een beschikking van de ontvanger op een dergelijk verzoek voor.
6.2.2.
Wat betreft beroepsgrond (iib) heeft de Hoge Raad overwogen dat het voor het vergoeden van belastingrente te hanteren rentepercentage aan het doeltreffendheidsbeginsel voldoet indien dat percentage gelijk is aan of hoger is dan het percentage van de, op de website van De Nederlandsche Bank (DNB-website) gepubliceerde gegevens betreffende, bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens (DNB-rentepercentage). [3]
6.2.3.
De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar de rente berekend en komt tot de conclusie dat er hogere rentevergoedingen toegekend moet worden dan bij de beschikkingen is gedaan. Hierbij heeft de inspecteur de rentevergoeding van de rentebeschikking in de zaak 22/3648 berekend op de wijze die de AWR bepaalt, zij het met het DNB-rentepercentage en met handhaving van de overige elementen waarop de beschikking was gebaseerd.
De inspecteur heeft de rentevergoeding in de rentebeschikking in de zaak 22/3649 berekend tegen een lager percentage dan het percentage van de bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens op de voldoeningsdatum. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie de rentevergoeding berekend moet worden tegen een rentepercentage van 5,52% (voldoeningsdatum 24 oktober 2011). Hierbij heeft de rechtbank de rentevergoeding berekend op de wijze die de AWR bepaalt, zij het met het DNB-rentepercentage en met handhaving van de overige elementen waarop de beschikking was gebaseerd. Dit betekent in dit geval dat de rentebeschikking vastgesteld moet worden op € 267.
Heeft belanghebbende recht op een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase?
7. Belanghebbende stelt dat de inspecteur in deze zaak een integrale kostenvergoeding moet betalen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar in deze zaak teruggaaf verleend en op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) een forfaitaire kostenvergoeding toegekend. De rechtbank ziet geen gronden om de inspecteur te veroordelen in de werkelijke kosten van belanghebbende, ook niet op grond van het Unierecht. Daarnaast is het toegekende bedrag aan kostenvergoeding hoger dan € 54,50 en voldoet deze zaak aan de criteria zoals opgenomen in de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2019. [4] Daar doet niet aan af dat (uiteindelijk) sprake is van een rentebeschikking omdat de door belanghebbende gehanteerde werkwijze in dit dossier niet afwijkt van die in andere zaken.
Heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
8. Voor de beoordeling of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, gelden de uitgangspunten in de jurisprudentie van de Hoge Raad. [5] In het geval een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. [6] De rechtbank overweegt dat in deze zaak het financieel belang in totaal € 7 aan na te betalen rente bedraagt ten aanzien van de rentebeschikking. In een geval van dergelijk gering financieel belang bestaat dus geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het verzoek om toekenning van een schadevergoeding is daarom afgewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat het financiële belang niet bestaat uit het verschuldigd worden van het griffierecht doordat belanghebbende beroep moest instellen en evenmin kan zijn gelegen in de in het kader van het bezwaar en beroep gedane bijkomende verzoeken, zoals een verzoek om vergoeding van de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep zijn gemaakt of een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. [7]
8.1.
Aanvullend merkt de rechtbank op dat hier tevens als bijzondere omstandigheid geldt dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat er in zijn geheel geen sprake is van spanning en frustratie. Nu er blijkbaar geen sprake is van spanning en frustratie bij belanghebbende, ontbreekt dus ook om die reden de grond om een vergoeding van immateriële schade toe te kennen. [8]
Heeft belanghebbende recht op een rentevergoeding ter zake van de nevenbeslissingen?
9. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt niet alleen ter zake van het griffierecht, maar ook in verband met de immateriëleschadevergoeding en de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [9] Er is geen aanleiding – ook niet met betrekking tot de vergoeding van het griffierecht – de rente op een eerder moment te laten ingaan. [10]
Moet de rechtbank prejudiciële vragen stellen?
10. Aan al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd inzake het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie gaat de rechtbank voorbij. Op de rechtbank rust, als feitenrechter, geen verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. De rechtbank ziet ook geen aanleiding daartoe.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep in de zaak 22/3648 is ongegrond. Het beroep in de zaak 22/3649 is gegrond omdat de rentebeschikking te laag is. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar in deze zaak.
11.1.
De rechtbank bepaalt dat de rentebeschikking in de zaak 22/3649 verhoogd moet worden tot € 267.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor haar proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bijstand van de gemachtigde sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, en dat die omstandigheden aanleiding geven tot een vergoeding van € 75 voor de beroepsfase. De rechtbank verwijst daartoe naar de overwegingen in de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 oktober 2019. [11] Daar doet niet aan af dat (uiteindelijk) sprake is van rentebeschikking omdat de door belanghebbende gehanteerde werkwijze in dit dossier niet afwijkt van die in andere zaken. Voor de bezwaarfase heeft belanghebbende al een kostenvergoeding toegekend gekregen. De rechtbank ziet geen gronden voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten van belanghebbende, ook niet op grond van het Unierecht. [12]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak 22/3648 ongegrond;
- verklaart het beroep in de zaak 22/3649 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar in de zaak 22/3649;
- verhoogt de rentebeschikking in de zaak 22/3649 tot een bedrag van € 267;
- verklaart zich onbevoegd om in deze procedure uitspraak te doen over de verzochte rentevergoeding ter zake van terugbetaling van bpm voor zover de vaststelling daarvan tot de bevoegdheid van de ontvanger hoort;
- wijst een verzoek tot schadevergoeding af;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 75 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
- beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 3 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [13]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’sHertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579.
2.Vgl. Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341 en Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1790.
3.Hoge Raad 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:89.
5.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292.
7.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 februari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:612.
8.Vgl. rechtsoverweging 4.23 van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1799, die door dezelfde gemachtigde wordt gevoerd.
9.Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
10.Vgl. Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623.
12.Vgl. voor dit laatste Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3603.
13.artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.