ECLI:NL:RBZWB:2022:3641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3384 en 21_3449
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van bijstandsuitkeringen en bijzondere bijstand op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg over de toegekende uitkering op grond van de Participatiewet en de bijzondere bijstand. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.L.A.M. van Os, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 23 april 2021 en 19 april 2021, waarbij respectievelijk een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening zijn toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 1 maart 2021 een bijstandsuitkering heeft ontvangen, maar dat het college niet heeft onderbouwd waarom eiseres niet als alleenstaande kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het besluit van 8 juli 2021 gegrond is, omdat het college de verkeerde norm heeft gehanteerd. De rechtsgevolgen van dit besluit blijven echter in stand, omdat eiseres niet benadeeld is door het besluit. Het beroep tegen het besluit van 15 juli 2021 is ongegrond, omdat de rechtbank van oordeel is dat de bijzondere bijstand niet als noodzakelijk kan worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het besluit van 8 juli 2021, maar laat de rechtsgevolgen in stand en bepaalt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3384 PW en 21/3449 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de hierna te noemen besluiten over de toegekende uitkering op grond van de Participatiewet en de toegekende bijzondere bijstand.
1.2
Het college heeft eiseres bij besluit van 23 april 2021 (primair besluit 1) met ingang van 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en is het bij de toegekende uitkering gebleven. Dit beroep betreft procedure BRE 21/3384 PW.
1.3
Het college heeft bij besluit van 19 april 2021 (primair besluit 2) aan eiseres € 2.500,00 aan bijzondere bijstand voor inrichtingskosten toegekend in de vorm van een renteloze lening. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en is het bij de toegekende bijzondere bijstand gebleven. Dit beroep betreft procedure BRE 21/3449 PW.
1.4
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt ten aanzien van bestreden besluit 1 of het college op goede gronden aan eiseres vanaf 1 maart 2021 een bijstandsuitkering naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner heeft toegekend en of het college op goede gronden van afstemming heeft afgezien.
Verder beoordeelt de rechtbank in het kader van bestreden besluit 2 of het college op goede gronden het besluit tot toekenning van € 2.500,00 aan bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen in stand blijven, en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
4. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten die niet betwist zijn en die de rechtbank ook aanvaardt.
5.1
Eiseres ontving in haar voormalige woonplaats [plaatsnaam 2] vanaf 20 januari 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een gehuwde met een niet-rechthebbende partner. Op
5 februari 2021 heeft eiseres het college gemeld dat zij op 1 maart 2021 verhuist naar [plaatsnaam 1] . Eiseres heeft op 8 februari 2021 de bijstandsuitkering in [plaatsnaam 1] aangevraagd. Bij besluit van 23 april 2021 heeft het college aan eiseres vanaf 1 maart 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een gehuwde met een niet-rechthebbende partner toegekend. Eiseres is op 4 april 2019 getrouwd met een Marokkaanse man, maar deze is in Marokko blijven wonen. Het college heeft op basis van de toegekende norm beoordeeld of nadere afstemming van de hoogte van de uitkering nodig is. Het college heeft die vraag ontkennend beantwoord. Bij besluit van 8 juli 2021 heeft het college het primaire besluit gehandhaafd.
5.2
Eiseres heeft op 25 maart 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van laminaat, een koelkast, een elektrisch fornuis, pannen en gordijnen. Bij besluit van
19 april 2021 heeft het college eiseres € 2.500,00 bijzondere bijstand toegekend als renteloze lening, omdat de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Bij besluit van 15 juli 2021 heeft het college geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, omdat er geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Hoewel eiseres niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, is de toegekende bijzondere bijstand niet herroepen, om eiseres niet in een slechtere positie te brengen dat bij primair besluit 2.
Het besluit van 8 juli 2021: de toegekende norm en afstemming
Is het college uitgegaan van de juiste norm en is er op goede gronden afgezien van afstemming?
6.1
Eiseres voert aan – onder verwijzing naar de in bezwaar aangevoerde gronden – dat zij feitelijk alleenstaand is en daarom recht heeft op de norm van een alleenstaande. Het onderscheid tussen echtelijke samenleving en gescheiden leven is niet meer van deze tijd. De echtgenoot van eiseres kan niet in Nederland wonen en eiseres wil niet in Marokko wonen. Er is dan sprake van een gewilde verbreking van de samenleving. Ten aanzien van de afstemming verwijst eiseres naar de zogenaamde Nibub-normen en stelt zij dat het college uitgaat van te lage kosten voor levensonderhoud.
6.2
Het college stelt zich, onder verwijzing naar het besluit van 8 juli 2021, op het standpunt dat eiseres niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot, omdat hij in Marokko woont en eiseres onvoldoende inkomsten heeft om hem naar Nederland te laten komen. Vanwege de toegekende norm heeft het college beoordeeld of er meerkosten zijn die eiseres niet uit de norm en de toegekende huur- en zorgtoeslag kan betalen. Hierbij is het college uitgegaan van de door eiseres aangegeven woonkosten, kosten zorgverzekering, internet en een bedrag van € 42,00 per week voor levensonderhoud. Dat leidt ertoe dat eiseres per maand € 19,32 meer overhoudt dan zij aan kosten heeft. Het college heeft daarom geen aanleiding gezien om eiseres een hogere uitkering toe te kennen.
6.3
De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2021 tot en met 23 april 2021. Eiseres stelt dat zij als alleenstaande beschouwd dient te worden. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, aangemerkt als ongehuwd. Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden. In dit geval is hier geen sprake van, omdat niet blijkt van een intentie om het huwelijk te beëindigen en eiseres heeft aangegeven haar echtgenoot naar Nederland te willen laten komen als haar financiële situatie dit toelaat. Eiseres heeft er om haar moverende redenen voor gekozen om in Nederland te blijven wonen. Dat betekent dat de situatie van gescheiden leven niet uitzichtloos is en dat van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in het hiervoor aangehaalde wetsartikel geen sprake is. Het college heeft eiseres voor de toepassing van de Participatiewet dan ook op goede gronden als gehuwd aangemerkt [2] .
6.4
Omdat de individuele situatie van gehuwden met een niet-rechthebbende partner onderling sterk kan verschillen, dient het college bij de toepassing van artikel 24 van de Participatiewet altijd goed de individuele situatie in zijn beoordeling te betrekken. Als de vastgestelde hoogte van de norm op grond van artikel 24 van de Participatiewet ontoereikend is, moet het college maatwerk leveren [3] . Afstemming van de bijstandsnorm met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Participatiewet, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak [4] is voor afstemming in die zin slechts plaats in zeer bijzondere situaties.
6.5
Het college heeft bij de beoordeling van de afstemming de inkomsten van eiseres van € 1.144,17 per maand [5] vergeleken met de maandelijkse kosten van eiseres van
€ 1.124,85 [6] . De bedragen van inkomsten en kosten zijn – met uitzondering van de kosten voor levensonderhoud – niet in geschil. Partijen verschillen in van mening over het bedrag aan levensonderhoud waar rekening mee gehouden dient te worden. Het college gaat op grond van het gevoerde beleid uit van € 42,00 per week [7] en eiseres stelt dat uitgegaan moet worden van de Nibud-norm van € 46,13 per week [8] . Het college betwist de hoogte van de door eiseres aangehaalde Nibud-norm niet. Uit de rechtspraak van de CRvB [9] blijkt dat de Nibud-norm niet kan worden gezien als absoluut minimumbedrag voor de betaling van kosten levensonderhoud, maar dat deze norm wel een algemeen geaccepteerde richtsnoer vormt om te bepalen hoeveel een huishouden nodig heeft voor de betaling van de kosten van levensonderhoud. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom er in dit geval aanleiding bestaat om af te wijken van de Nibud-norm [10] . Het besluit van 8 juli 2021 is dan ook gebrekkig. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2012 [11] , geen aanleiding om de kosten van levensonderhoud verder te verhogen voor kleding, omdat onder die kosten al verdisconteerd zijn in de bijstandsnorm.
6.6
Nu het college de verkeerde norm heeft gehanteerd, kan het bestreden besluit 1 niet in stand blijven. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit 1 vernietigen. De rechtbank zal toetsen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
6.7
Uitgaande van de aangevoerde Nibud-norm van € 46,13 per week bedragen de kosten van levensonderhoud € 1.142,75 [12] per maand. Op basis van de inkomsten van € 1.144,17 per maand overstijgen de kosten van eiseres de hoogte van de toegekende norm niet. Eiseres is, ondanks het gebrek in het besluit van 8 juli 2021, niet door dit besluit benadeeld. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen blijven.
Het besluit van 15 juli 2021: de toegekende bijzondere bijstand
Heeft het college op goede gronden bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening toegekend?
7.1
Eiseres voert aan – onder verwijzing naar de in bezwaar aangevoerde gronden – dat er een te laag bedrag aan bijzondere bijstand is toegekend en dat de bijzondere bijstand ten onrechte als lening is toegekend. Volgens eiseres was de verhuizing om medische en sociale redenen noodzakelijk. Eiseres werd bedreigd, heeft hiervan aangifte gedaan en de bedreigingen ook bij Woneninzicht gemeld. Er is overleg geweest tussen de gemeente [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] , hetgeen kennelijk heeft geleid tot een snelle verhuizing.
7.2
Het college stelt zich, onder verwijzing naar het besluit van 15 juli 2021, op het standpunt dat de kosten, waarop de aanvraag bijzondere bijstand zien, zich voordoen, maar dat de verhuizing van eiseres naar [plaatsnaam 1] niet noodzakelijk was. Er bestaat geen aanspraak op bijzondere bijstand. Het college handhaaft de in het besluit van 19 april 2021 toegekende bijzondere bijstand, omdat eiseres niet door het gemaakte bezwaar in een slechtere positie mag komen dan in de situatie dat zij geen bezwaar gemaakt zou hebben.
7.3
De rechtbank overweegt dat het college bijzondere bijstand kan toekennen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [13] dient bij de toepassing van dit artikel eerst beoordeeld te worden of 1) de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, 2) die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en 3) die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
7.4
Niet in geschil is dat de kosten, waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd, zich voordoen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de kosten noodzakelijk zijn. Het college meent van niet, omdat er geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de gestelde medische en sociale omstandigheden en bedreiging onvoldoende gemotiveerd, noch hier objectieve en verifieerbare gegevens van overgelegd. Dat had wel van eiseres verlangd mogen worden. Verder volgt uit de rapportage, opgemaakt voorafgaand aan het besluit van 23 april 2021, dat eiseres de woning via een loting is toegewezen. De noodzaak om te verhuizen is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Er was geen sprake van een dusdanig onhoudbare situatie dat eiseres direct naar een andere woning moest verhuizen. Daaruit vloeit dan voort dat de aangevraagde bijzondere bijstand voor de uit de verhuizing voortvloeiende kosten niet als noodzakelijk zijn aan te merken. Het college heeft in het besluit van 15 juli 2021 dan ook op goede gronden overwogen dat er geen aanspraak op bijzondere bijstand bestaat, omdat niet aan alle in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet opgenomen voorwaarden is voldaan [14] . De overwegingen om de al toegekende bijzondere bijstand niet te herroepen, kan de rechtbank volgen en zijn ook niet bestreden.

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep tegen het besluit van 15 juli 2021 is ongegrond. Het beroep tegen het besluit van 8 juli 2021 is gegrond, omdat de beoordeling ten aanzien van het al dan niet toepassen van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet is gebaseerd op verkeerde normen. De rechtbank zal daarom het besluit van 8 juli 2021 vernietigen, maar de rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het besluit van 8 juli 2021 in stand laten.
8.2
Omdat het beroep tegen het besluit van 8 juli 2022 gegrond is, moet college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 juli 2021 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2021 gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 juli 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat college het griffierecht van € 49,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:72, derde lid, sub a:
De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
Participatiewet
Artikel 3, tweede lid, sub b:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
b. al ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 18, eerste lid:
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 24, sub a:
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien:
a. de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.
Artikel 35, eerste lid:
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918.
2.CRvB 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3517.
3.CRvB 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4103 tot en met 4105.
4.CRvB 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492.
5.€ 768,17 uitkering, € 269,00 huurtoeslag en € 107,00 zorgtoeslag.
6.€ 762,65 huur inclusief kosten elektra, warmte en water, € 155,20 zorgverzekering, € 25,00 kosten internet en € 182,00 kosten levensonderhoud.
7.Dat bedrag komt overeen met € 6,00 per dag en € 182,00 per maand.
8.Dat bedrag komt overeen met € 6,59 per dag en € 199,90 per maand.
9.Bijvoorbeeld CRvB 27 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3749.
10.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 7 april 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1851.
11.CRvB 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5556.
12.€ 762,65 huur inclusief kosten elektra, warmte en water, € 155,20 zorgverzekering, € 25,00 kosten internet en € 199,90 kosten levensonderhoud.
13.Bijvoorbeeld CRvB 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1620.
14.CRvB 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2685.