ECLI:NL:CRVB:2019:2685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
18/5094 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huurtermijn en administratiekosten

In deze zaak heeft appellante, die een ouderdomspensioen ontvangt, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huurtermijn en administratiekosten. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de kosten noodzakelijk waren. Appellante was op het moment van de aanvraag inwonend bij haar dochter en had geen eigen slaapkamer of badkamer. Het college heeft wel bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van een bed en een koelkast, maar handhaafde de afwijzing voor de huurkosten.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege haar medische en sociale omstandigheden. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd om de noodzaak van de verhuizing aan te tonen. De Raad benadrukt dat het aan appellante is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand is voldaan.

De Raad concludeert dat de kosten voor de eerste huurtermijn en administratiekosten niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt. De afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier Y. Itkal, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.

Uitspraak

18 5094 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 30 juli 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 september 2018, 18/1479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. El Bellaj, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Bellaj. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.C.M. Smulders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). In aanvulling op haar AOW-pensioen ontvangt appellante op grond van de Participatiewet (PW) bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
1.2.
Appellante heeft op 25 augustus 2017 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van de eerste huurtermijn inclusief administratiekosten (zijnde een bedrag van € 636,34), een bed en een koelkast. Ten tijde van de aanvraag was appellante inwonend bij haar dochter.
1.3.
Bij besluit van 6 september 2017 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de kosten noodzakelijk zijn. Het college heeft verder te kennen gegeven dat de verhuizing wenselijk was en dat in het geval van appellante geen sprake was dubbele huurlasten.
1.4.
Bij besluit van 25 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2017 gegrond verklaard en appellante alsnog bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van een bed en een koelkast. Voor wat betreft de kosten van de eerste huurtermijn en administratiekosten heeft het college het besluit van 6 september 2017 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Kosten van eerste huur en de administratiekosten voor een woning behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Als voor deze kosten een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verleend, tenzij daarvoor had kunnen worden gereserveerd dan wel via gespreide betaling in deze kosten had kunnen worden voorzien.
4.3.
Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of het college de aanvraag om de bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huurtermijn en de administratiekosten terecht heeft afgewezen. Wat partijen verdeeld houdt is of deze kosten noodzakelijk zijn.
4.4.
Appellante heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de verhuizing, gelet op haar medische en sociale omstandigheden, noodzakelijk was. Appellante had in de woning van haar dochter geen eigen slaapkamer en geen eigen badkamer. Zij sliep in de woonkamer op de bank en haar persoonlijke spullen werden bij gebrek aan opbergruimte bewaard in de meterkast en in de keukenkastjes. Het had op de weg van het college gelegen om nader onderzoek te doen naar de noodzaak van de verhuizing. Van appellante, die al op leeftijd is, kan niet worden verwacht dat zij de noodzaak van de verhuizing onderbouwt. Het enkele feit dat zij geen huur aan haar dochter hoefde te betalen, maakt evenmin dat voor haar geen noodzaak bestond om te verhuizen. Verder heeft appellante betoogd dat het college in het bestreden besluit heeft overwogen dat zij vanwege het feit dat zij gedurende drie jaar bijstand ontving, niet kon reserveren voor de kosten van een bed en een koelkast. Ditzelfde geldt volgens appellante ook voor de kosten van de eerste huurtermijn en de administratiekosten.
4.5.
Voorop moet worden gesteld dat het niet aan het college, maar aan appellante als aanvraagster van bijzondere bijstand is om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Appellante kan niet worden gevolgd in haar betoog dat zij hiertoe als gevolg van haar leeftijd niet in staat was.
4.6.
Met de rechtbank en het college is de Raad van oordeel dat appellante geen objectieve en verifieerbare gegevens, bijvoorbeeld een verklaring van haar huisarts of haar medisch specialist, heeft overgelegd die de noodzaak van de verhuizing aannemelijk maken. De enkele door appellante naar voren gebrachte omstandigheden dat zij rust nodig had om te herstellen van haar ziekte en dat zij meer behoefte had aan privacy, zijn daartoe onvoldoende.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat de kosten voor de eerste huurtermijn en de administratiekosten niet als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerst lid, van de PW zijn aan te merken. Aan de beoordeling van de vraag of appellante voor deze kosten had kunnen reserveren, komt de Raad daarom niet toe. Daarbij komt dat voor huurkosten in beginsel niet gereserveerd hoeft te worden, maar dat deze kosten uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Dat op appellante, zo zij heeft gesteld, de kostendelersnorm van toepassing was toen zij bij haar dochter inwoonde maakt dat niet anders, reeds omdat de kosten zien op een periode waarin zij zelfstandig woonde en de woningbouwvereniging haar uitstel van betaling had gegeven. Dat het college appellante alsnog bijzondere bijstand heeft toegekend voor de kosten van een bed en koelkast, maakt niet dat om die reden ook de noodzaak bestaat bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van de eerste huurtermijn en de administratiekosten.
4.8.
Ten slotte heeft appellante gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen van de afwijzing van de aanvraag, waaronder een huurachterstand bij de woningbouwvereniging. Van de door appellante geschetste nadelige gevolgen is de Raad echter niet gebleken.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2019.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) Y. Itkal