In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant, die gehuwd is met een partner die in Marokko woont. Appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW) en ontving bijstand naar 50% van de gehuwdennorm, omdat zijn echtgenote niet in Nederland woont en geen recht heeft op bijstand. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat appellant en zijn echtgenote niet de intentie hadden om het huwelijk te beëindigen. De Raad stelde vast dat het college onvoldoende had onderzocht of de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW moest worden afgestemd, wat een verplichting is en geen bevoegdheid. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. Het college werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, tot een totaalbedrag van € 2.100,-.