ECLI:NL:RBZWB:2022:1404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5748
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen vennootschapsbelasting en bewijsvoering bij coffeeshops

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen drie belanghebbenden, te weten [I BV], [II BV] en [coffeeshop 3], en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de belastingaanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2010 tot en met 2014. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd op basis van de veronderstelling dat de belanghebbenden hun winst hebben afgeroomd door hogere inkoopkosten voor cannabis in de administratie op te nemen dan de werkelijke kosten. De rechtbank oordeelt dat voor de jaren 2010 en 2011 de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie gebreken vertoont, waardoor de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Dit leidt tot omkering van de bewijslast, en de rechtbank bevestigt de navorderingsaanslagen voor deze jaren. Voor de jaren 2012 tot en met 2014 oordeelt de rechtbank echter dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, waardoor de aanslagen voor deze jaren worden vernietigd. De rechtbank wijst ook verzoeken van de belanghebbenden om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding toe, en stelt dat de inspecteur de betaalde griffierechten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/2583 tot en met 2594, 20/5748 en 21/4869
uitspraken van 24 maart 2022
Uitspraken als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[I BV], gevestigd te [plaats] (BRE 17/2587 tot en met BRE 17/2590),
[II BV], gevestigd te [plaats] (BRE 17/2583 tot en met BRE 17/2586 en BRE 20/5748),
[coffeeshop 3], gevestigd te [plaats] (BRE 17/2591 tot en met BRE 17/2594 en BRE 21/4869),
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbenden voor de volgende jaren de onderstaande belastingaanslagen vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) met daarbij rentebeschikkingen opgelegd:
  • [I BV] : navorderingsaanslagen over de jaren 2010 tot en met 2012 en de aanslag voor het jaar 2013;
  • [II BV] : navorderingsaanslagen over de jaren 2010 en 2011 en aanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2014;
  • [coffeeshop 3] : navorderingsaanslagen over de jaren 2010 tot en met 2012 en aanslagen voor de jaren 2013 en 2014.
Ten aanzien van [coffeeshop 3] is verder het verlies voor het jaar 2012 herzien bij beschikking (verliesherzieningsbeschikking 2012) en is dat verlies bij beschikking verrekend met winst uit het jaar 2011 (verliesverrekeningsbeschikking 2011).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen en de diverse beschikkingen gehandhaafd. Met betrekking tot het bezwaar van [coffeeshop 3] over 2012 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de navorderingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbenden hebben daartegen tijdig beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier de volgende bedragen aan griffierecht geheven:
-
[I BV] :
€ 1.331 (viermaal € 333);
-
[II BV] :
€ 1.686 (viermaal € 333 en eenmaal € 354);
-
[coffeeshop 3] :
€ 1.692 (viermaal € 33 en eenmaal € 360).
1.4.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft op verzoek van de inspecteur 23 verhuisdozen met ordners naar de rechtbank gebracht. Deze ordners bevatten stukken uit een strafrechtelijk onderzoek. De inspecteur heeft twee andere ordners ingebracht met stukken uit dat onderzoek die, volgens de inspecteur, voor de fiscale procedures van belang zijn.
1.6.
Op 10 februari 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden met als doel, onder andere, het bespreken van een (praktische) werkwijze voor de ingebrachte 23 verhuisdozen met stukken. Een kopie van het proces-verbaal van die regiezitting is op 17 februari 2020 aan partijen toegestuurd. De regiezitting heeft uiteindelijk geleid tot een tussenuitspraak van 20 mei 2020, [1] waarbij is beslist dat de stukken in de 23 verhuisdozen buiten beschouwing worden gelaten nu de inspecteur niet aan zijn substantiëringsplicht als omschreven in artikel 8:32a van de Awb heeft voldaan. De stukkenwisseling die in verband met de regiezitting heeft plaatsgevonden, is vermeld in de tussenuitspraak.
1.7.
Het verdere procesverloop is, voor zover relevant, te kennen uit het volgende:
  • De aanvullende motivering door belanghebbenden bij brief van 1 november 2020;
  • De brief van de rechtbank van 20 mei 2021 met een beslissing op het verzoek een getuige te horen;
  • Het overleggen van stukken door de inspecteur op 28 oktober 2021 op verzoek van de rechtbank;
  • Een nadere reactie op het verweerschrift door belanghebbenden bij brief van 5 november 2021;
  • De pleitnota van de inspecteur, toegestuurd op 12 november 2021;
  • De pleitnota van belanghebbenden, toegestuurd op 18 november 2021.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbenden, mr. A.M.E. Nuyens, mr. P.J. Draijer en L.A.K. Kroneman (stagiaire), verbonden aan De Bont Advocaten te Breda en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd. Ter zitting zijn tegelijk met de zaken van de belanghebbenden ook (samenhangende) zaken van drie andere belastingplichtigen behandeld.
1.9.
Voor elk van de zaken is het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd binnen twaalf weken.
1.10.
Bij het voorgaande verdient kanttekening dat het beroep van [coffeeshop 3] betreffende het jaar 2014 pas is ingesteld op 12 november 2021. Met instemming van partijen (i) is die zaak ook ter zitting behandeld, (ii) worden stukken die voor de andere zaken van [coffeeshop 3] zijn ingebracht ook geacht te zijn ingebracht voor die zaak, en (iii) is het onderzoek in die zaak ook ter zitting gesloten.
1.11.
Bij brieven van 7 februari 2022 is aan partijen gemeld dat het niet is gelukt om uitspraak te doen binnen de aangekondigde termijn en dat wordt gestreefd om binnen zes weken uitspraak te doen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Voor een weergave van de algemene feiten die voor alle gelijktijdig ter zitting behandelde zaken van belang zijn, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak (hierna: de bijlage).
Nadere feiten betrekking hebbende op [I BV]
2.2.
Voor de jaren 2010 tot en met 2013 heeft [I BV] aangiften Vpb gedaan. Naar aanleiding van het in de bijlage, onderdeel 1.43, genoemde fiscale onderzoek (hierna: het fiscale onderzoek) heeft de inspecteur geconcludeerd dat [I BV] meer fiscale winst heeft genoten dan is aangegeven. Het gaat om de correcties zoals vermeld in bijlage, onderdeel 1.47, betreffende coffeeshop [coffeeshop 1] .
2.3.
Omdat voor de jaren 2010 tot en met 2012 eerder al aanslagen waren opgelegd conform de aangiften, heeft de inspecteur voor de correcties voor die jaren navorderingsaanslagen opgelegd. Voor het jaar 2013 heeft de inspecteur de correctie verwerkt in de aanslag. Deze belastingaanslagen zijn opgelegd naar de volgende belastbare bedragen met de volgende correcties:
Nadere feiten betrekking hebbende op [II BV]
2.4.
Voor de jaren 2010 tot en met 2013 heeft [II BV] aangiften Vpb gedaan. Naar aanleiding van het fiscale onderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat [II BV] meer fiscale winst heeft genoten dan is aangegeven. Het gaat om de correcties zoals vermeld in bijlage, onderdeel 1.47, met betrekking tot de coffeeshops [coffeeshop 2] en [coffeeshop 4] . De gecorrigeerde belastbare winst is als volgt berekend:
2010
2011
2012
2013
2014
aangegeven winst
€ 1.531.592
€ 1.752.467
€ 352.016
€ 501.181
€ 935.703
corr. [coffeeshop 2] :
€ 238.234
€ 207.413
€ 122.022
€ 164.286
€ 182.711
corr. [coffeeshop 4] :
€ 247.761
€ 241.936
€ 124.348
€ 124.311
€ 102.605
totaal correctie
€ 485.995
€ 449.349
€ 246.370
€ 288.597
€ 285.316
winst na correctie
€ 2.017.587
€ 2.201.816
€ 598.386
€ 789.778
€ 1.221.019
2.5.
Omdat voor de jaren 2010 en 2011 eerder al aanslagen waren opgelegd conform de aangiften, heeft de inspecteur voor de correcties voor die jaren navorderingsaanslagen opgelegd. Voor de jaren 2012 tot en met 2014 heeft de inspecteur de correcties verwerkt in de aanslagen. Deze belastingaanslagen zijn opgelegd naar de volgende belastbare bedragen:
2010
2011
2012
2013
2014
belastbare winst
€ 2.017.586
€ 2.201.816
€ 598.386
€ 789.778
€ 1.221.019
verrekend verlies
€ 0
€ 8.389
€ 43.994
€ 0
€ 0
belastbaar bedrag
€ 2.017.586
€ 2.193.427
€ 554.392
€ 789.778
€ 1.221.019
Nadere feiten betrekking hebbende op [coffeeshop 3]
2.6.
Voor de jaren 2010 tot en met 2014 heeft [coffeeshop 3] aangiften Vpb gedaan. Naar aanleiding van het fiscale onderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat [coffeeshop 3] meer fiscale winst heeft genoten dan is aangegeven. Het gaat om de correcties zoals vermeld in bijlage, onderdeel 1.47, betreffende coffeeshop [coffeeshop 3] . De gecorrigeerde belastbare winst is als volgt berekend:
2010
2011
2012
2013
2014
aangegeven winst
€ 144.773
€ 208.059
-€ 94.861
-€ 52.948
€ 38.157
correctie
€ 102.058
€ 84.301
€ 45.207
€ 54.688
€ 56.913
winst na correctie
€ 246.831
€ 292.360
-€ 49.654
€ 1.740
€ 95.070
2.7.
Omdat voor de jaren 2010 tot en met 2012 eerder al aanslagen waren opgelegd conform de aangiften, heeft de inspecteur voor de correcties voor die jaren navorderingsaanslagen opgelegd. Het eerder bij beschikking vastgestelde verlies voor het jaar 2012 is daarbij bij beschikking herzien tot een verlies van € 49.654 (verliesherzieningsbeschikking), welk verlies vervolgens is verrekend met belastbare winst van het jaar 2011 (verliesverrekeningsbeschikking). Voor de jaren 2013 en 2014 heeft de inspecteur de correcties verwerkt in de aanslagen. De belastingaanslagen zijn opgelegd naar de volgende belastbare bedragen:
2010
2011
2012
2013
2014
belastbare winst
€ 246.831
€ 292.360
-€ 49.654
€ 1.740
€ 95.070
verrekend verlies
€ 0
€ 49.654
€ 0
€ 0
€ 0
belastbaar bedrag
€ 246.831
€ 242.706
-€ 49.654
€ 1.740
€ 95.070

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is de juistheid van de diverse belastingaanslagen en beschikkingen in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de winstcorrecties terecht en niet te hoog zijn. Niet in geschil is dat het bezwaar van [coffeeshop 3] tegen de navorderingsaanslag 2012 als zodanig terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens gebrek aan belang. Voor dat jaar is het belang wel gelegen in de verliesherzieningsbeschikking.
3.2.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging dan wel vermindering van de belastingaanslagen, verhoging van de verliesherzieningsbeschikking 2012 en vermindering van de verliesverrekeningsbeschikkingen 2011. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf: verzoek om heropening
4
Bij fax van 18 januari 2022 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend in verband met (de uitkomst van) een WOB-procedure. De rechtbank heeft deze stukken aangemerkt als een verzoek om heropening. In deze stukken ziet de rechtbank geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. Het verzoek om heropening wordt dan ook afgewezen. De rechtbank laat deze stukken buiten beschouwing bij de beoordeling van het geschil. Wel heeft de rechtbank de stukken toegevoegd aan de dossiers en een kopie hiervan toegestuurd aan de inspecteur [2] .
Vooraf: gezamenlijke beoordeling
4.1.
Hoewel sprake is van drie belanghebbenden, doet de rechtbank uitspraken in de zaken van de belanghebbenden in één geschrift. Verder vindt de inhoudelijke beoordeling van het geschil plaats zonder verder onderscheid te maken tussen de belanghebbenden. Reden voor dit een en ander is dat belanghebbenden gezamenlijke processtukken hebben ingediend en dat partijen hebben bevestigd dat er – afgezien van de cijfers – geen relevante juridische en feitelijke verschillen tussen de zaken zijn.
Vereiste aangifte niet gedaan?
4.2.
De inspecteur betoogt dat voor elk van de jaren voor elk van de belanghebbenden geldt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard [3] in verband met de omstandigheid dat niet de vereiste aangifte is gedaan. Volgens de inspecteur hebben belanghebbenden niet de volledige winst aangegeven nu zij de winst van de coffeeshops hebben afgeroomd door inkoopkosten van softdrugs voor hogere bedragen in de administratie te verwerken dan de werkelijke bedragen.
4.3.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is dan wel zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [4]
4.4.
Volgens de inspecteur voeren belanghebbenden geen deugdelijke (inkoop)administratie omdat er geen primaire inkoopbescheiden zijn bewaard en zelfs uit diverse verklaringen blijkt dat de zogenoemde pakbonnen doelbewust zijn vernietigd. De administratie is aldus niet betrouwbaar. Dat de geboekte inkoopkosten hoger zijn dan de werkelijke inkoopkosten wordt onder meer bevestigd door verklaringen van meerdere personen en een memo van [persoon 10] . Ook zijn door [B] en [A] substantiële contante stortingen (€ 1.785.000) op buitenlandse bankrekeningen gedaan. Zij kunnen geen redelijke verklaring geven over de herkomst van deze bedragen. Verder is contant geld in een tas in een kluis in Luxemburg (€ 290.000) gevonden. Dit alles maakt dat aannemelijk is dat een bedrag van ten minste € 2.075.000 aan winst niet is verantwoord. Hiermee zijn absoluut en relatief omvangrijke belastingbedragen gemoeid en belanghebbenden moeten hebben geweten dat zij aanzienlijke bedragen aan winst ten onrechte niet hebben aangeven. Het verhogen van de inkoopkosten kan uitsluitend opzettelijk plaatsvinden omdat dat een administratieve organisatie vereist, aldus nog steeds de inspecteur.
Belanghebbenden voeren hiertegenover in de kern het volgende aan. De gehele administratie is deugdelijk. Het is in de branche volstrekt gebruikelijk – gelet op de achterdeurproblematiek – dat inkoop/betaalbewijzen niet worden bewaard, en dat wordt ook in de rechtspraak aanvaard. Van ophogen van de inkoopprijs c.q. afromen van de winst is geen sprake. Verwezen wordt naar de verklaring van [persoon 6] . De contante stortingen zijn niet afkomstig van gelden van de coffeeshops maar zijn afkomstig uit niet-aangegeven inkomsten van [B] behaald met handel in softdrugs. De diverse verklaringen over het ophogen van de inkoopkosten en het memo van [persoon 10] betreffen geen verklaringen of vaststellingen uit eigen waarneming, maar zijn ‘hearsay’ verklaringen en veronderstellingen, die alle te herleiden zijn tot één bron. De betrokkenen hebben zich namelijk kennelijk gebaseerd op hetgeen [A] in het verleden tegen hen heeft verteld, maar [A] wist helemaal niet wat de herkomst van het geld is. Verder is de administratie sluitend, wat wordt bevestigd door het [rapport] , aldus nog steeds belanghebbenden.
Algemeen inzake de administratie
4.5.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De inspecteur heeft geen informatiebeschikking genomen in verband met de gestelde onjuistheid of gebrekkigheid van de administratie. Dat staat er niet aan in de weg om bij de beoordeling of de inspecteur de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat niet de vereiste aangifte is gedaan, acht te slaan op de kwaliteit van de administratie. Onderdeel van de bedoelde feiten en omstandigheden kan namelijk zijn dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Indien zodanige gebreken aan de orde zijn, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst, waarna de belastingplichtige aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst lager is. [5]
4.6.
Als uitgangspunt hoort bij een deugdelijke ondernemingsadministratie als omschreven in artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dat inkoopfacturen of andere – door derden opgemaakte dan wel ondertekende – bescheiden (hierna: primair inkoopbewijs) aanwezig zijn op basis waarvan controle mogelijk is dat uitgaven die administratief zijn geboekt als uitgaven voor kosten, ook (volledig) voor dergelijke kosten zijn gedaan. Dergelijk primair inkoopbewijs is overigens ook van belang voor een belastingplichtige in het kader van de op hem rustende bewijslast dat de uitgaven zijn gedaan voor ondernemingskosten. Een en ander is als uitgangspunt niet anders voor een coffeeshop. [6]
4.7.
Vast staat dat in de administratie van belanghebbenden geen primair inkoopbewijs aanwezig is ter zake van de inkoop van cannabis. Het is daarom niet mogelijk om te controleren en daarmee vast te stellen of contant geld dat volgens de inkoopadministratie is gebruikt om cannabis in te kopen, ook daadwerkelijk volledig is gebruikt voor de inkopen. Het [rapport] doet daaraan niet af. Ook uit dat rapport blijkt namelijk dat alleen de geldstroom tot en met de inkoper (en de goederenstroom vanaf de inkoper) is te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter, in dit geval, de afwezigheid van primair inkoopbewijs in de administratie
alleenonvoldoende om te oordelen dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. Hierbij is het volgende, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking genomen. Niet in geschil is dat de administratie voor het overige deugdelijk is. Verder is van belang dat het overheidsbeleid met betrekking tot softdrugs (kort gezegd: verkoop door een coffeeshop wordt gedoogd, maar de teelt en verkoop aan een coffeeshop niet) de zogenoemde ‘achterdeurproblematiek’ oproept. [7] Belanghebbenden hebben - in de kern - gesteld dat in de branche daarom geen inkoopfacturen worden uitgereikt en ook overigens geen bewijs wordt bewaard dat herleid kan worden tot de leverancier. De inspecteur heeft deze stelling niet - althans onvoldoende - weersproken. In dat opzicht zou het naar het oordeel van de rechtbank willekeurig zijn om alleen bij belanghebbenden tot correcties over te gaan om louter de reden dat inkoopbewijzen afwezig zijn. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn indien de brutowinstmarges die belanghebbenden behalen afwijken van de marges die gebruikelijk zijn (dan wel door de fiscus worden geacht gebruikelijk te zijn) in de branche, maar de inspecteur heeft niet gesteld dat dit hier aan de orde is.
4.8.
Het voorgaande neemt niet weg dat sprake kan zijn van bijkomende feiten en omstandigheden die, in samenhang met de afwezigheid van primair inkoopbewijs, de conclusie rechtvaardigen dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De rechtbank beoordeelt dit hierna, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de jaren 2010 en 2011 enerzijds en de jaren daarna anderzijds.
De jaren 2010 en 2011
4.9.
Met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 acht de rechtbank bijkomende omstandigheden aanwezig op grond waarvan, in samenhang met de afwezigheid van primair inkoopbewijs, aannemelijk is dat de administratie van belanghebbenden zodanige gebreken bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winstberekening. De rechtbank acht namelijk door de inspecteur aannemelijk gemaakt dat, kort gezegd, winst is afgeroomd door ophoging van de inkoopprijs in de administratie. Dit is gebaseerd op het volgende in onderlinge samenhang gewaardeerd:
  • De contante stortingen, en de omvang daarvan, in de jaren 2010 en 2011 door [A] en [B] (bijlage, onderdeel 1.30);
  • Er is geen adequate verklaring gegeven over de herkomst van de gestorte bedragen. De verklaring van [B] is te algemeen en bovendien op geen enkele wijze verder onderbouwd. Dat [B] om hem moverende redenen zijn verklaring niet uit eigen beweging verder wil specificeren komt voor risico van belanghebbenden.
  • Het memo van [persoon 10] betreffende [B] met name de passage over de ‘ontstaansgrond van de contantstortingen’ (bijlage, onderdeel 1.49). Dat het memo mogelijk nog niet gereed was en niet is ondertekend, doet aan de bewijswaarde niet af, zeker nu niet in geschil is dat het gaat om een (concept)advies aan [B] ;
  • De verklaring van [persoon 1] (bijlage, onderdeel 1.48). In de aangevoerde omstandigheid dat [persoon 1] – kort gezegd – rancuneus zou zijn jegens [B] , ziet de rechtbank geen aanleiding om geen waarde te hechten aan de verklaring;
  • De door [persoon 2] en [persoon 5] afgelegde verklaringen (bijlage, onderdelen 1.50 en 1.51).
Wat belanghebbenden daartegenover hebben aangevoerd, heeft geen aanleiding gegeven voor een ander bewijsoordeel. De rechtbank merkt daarbij nog het volgende op:
  • De verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 5] zijn elk op zichzelf gelezen mogelijk op onderdelen voor verschillende uitleg vatbaar en niet zeer concreet, maar zij vormen wel een ondersteuning van de andere bewijsmiddelen
  • De stelling van belanghebbenden dat hetgeen in het memo van [persoon 10] is opgenomen en de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 5] zijn te herleiden tot [A] , heeft geen aanleiding gegeven om aan deze bewijsmiddelen voorbij te gaan. De stelling dat [A] – aan nota bene verschillende personen op verschillende momenten – onjuiste uitlatingen zou hebben gedaan over de herkomst van de contante stortingen, is voorshands ongeloofwaardig. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat het memo van [persoon 10] en de verklaring van [persoon 5] zijn gebaseerd op (alleen) informatie van [A] .
  • De door [persoon 6] afgelegde verklaring (bijlage, onderdelen 1.29 en 1.52) legt tegenover het vorenstaande te weinig gewicht in de schaal. Dat geldt ook voor de door [B] en [A] afgelegde schriftelijke verklaringen.
  • Op basis van het [rapport] kan niet worden geconcludeerd dat geen gelden aan de coffeeshops kunnen zijn onttrokken door ophoging van de inkoopprijs in de administratie, aangezien slechts de geldstroom tot en met de inkoper is te volgen en niet wat daadwerkelijk wordt betaald aan de leverancier (zie 4.7 hiervoor).
4.10.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast kan voldoen door een gemotiveerde schatting van de winst (zie 4.5). De inspecteur heeft daaraan voldaan door – voor het geschil of de vereiste aangifte is gedaan – ervan uit te gaan dat de aangegeven winst ten minste moet worden verhoogd met de omvang van de contante stortingen. Deze bedragen in 2010 € 425.000 en in 2011 € 315.000 (bijlage, onderdeel 1.30). Belanghebbenden hebben niet aannemelijk gemaakt dat de totale winstcorrectie lager moet zijn. Opmerking verdient daarbij dat de rechtbank niet meegaat in de stelling van belanghebbenden dat tegenover een winstcorrectie in verband met het vermeende afromen een gelijk bedrag aan kosten staat gelet op de correcties bij [B] en [A] in de inkomstenbelasting omdat anders sprake zou zijn van dubbele heffing. Belanghebbenden, op wie de stelplicht en bewijslast rust, hebben enkel bloot gesteld dat sprake is van een kostenpost, maar verder geen feiten daartoe gesteld laat staan aannemelijk gemaakt.
Verder gaat de inspecteur ervan uit dat de winstcorrectie naar rato van de aangegeven winst per vennootschap moet worden verdeeld. Ook dat is redelijk. Belanghebbenden hebben niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de verdeling anders zou moeten zijn.
De totale winst die belanghebbenden tezamen hebben aangegeven bedraagt voor 2010 € 2.729.303 en voor 2011 € 2.839.718. Gelet hierop en op de voormelde winstcorrectie komt de rechtbank tot de conclusie dat voor elk van de belanghebbenden geldt dat voor zowel het jaar 2010 als het jaar 2011 sprake is van een gebrek in de aangifte die ertoe leidt dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.
Belanghebbenden moeten zich daarvan ook bewust zijn geweest. De bewustheid van [B] moet aan belanghebbenden worden toegerekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat [B] in 2010 en (gedeeltelijk) in 2011 indirect aandeelhouder van de coffeeshops was.
4.11.
Het vorenstaande betekent dat belanghebbenden voor de jaren 2010 en 2011 niet de vereiste aangiften hebben gedaan en dat de sanctie van omkering en verzwaring van bewijslast van toepassing is. Voor dat geval moet de rechter beoordelen voor elk van de belastingaanslagen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur en, zo ja (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, onjuist is. [8]
4.12.
Bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen over 2010 en 2011 is de inspecteur uitgegaan van een correctie van 10% van de geboekte inkoopkosten van de cannabisproducten. De correctie van 10% op de inkoopkosten heeft de inspecteur gebaseerd op een uitlating door [persoon 2] alsmede een uitlating van [A] tijdens een op 25 oktober 2014 gehouden getapt telefoongesprek met zijn zoon [9] . De rechtbank overweegt als volgt. Een correctie van 10% is als zodanig niet onredelijk hoog te noemen. Daarbij komt dat het kennelijke uitgangspunt van de inspecteur dat niet alle ‘afgeroomde’ bedragen contant zijn afgestort in 2010 en 2011, niet zonder meer onredelijk is. Gegeven de onduidelijkheid over de hoogte van de werkelijke inkoopkosten wegens de voor risico voor belanghebbenden komende omstandigheid dat de inkoopadministratie niet betrouwbaar is, mag de inspecteur immers rekening houden met de reële kans dat hogere bedragen zijn afgeroomd in 2010 en 2011 dan de bedragen die zijn afgestort in die jaren. [10] Daarbij komt overigens nog dat in 2012 een tas met geld in een kluis is geplaatst (bijlage, onderdeel 1.34). Niet uitgesloten kan worden dat – zoals belanghebbenden zelf aanvoeren – de herkomst van die gelden gelegen is vóór 2012.
4.13.
Belanghebbenden hebben naar het oordeel van de rechtbank voor geen van de navorderingsaanslagen overtuigend aangetoond dat de belastbare winst te hoog is vastgesteld en slagen dus niet in de op hen rustende verzwaarde bewijslast. Alles wat belanghebbenden hebben aangedragen ter bestrijding van de correcties is hiervoor al besproken, althans in aanmerking genomen, in het kader van de beoordeling op basis van de normale stelplicht en bewijslast.
De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbenden af om als de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is van omkering van de bewijslast, dit in een tussenuitspraak neer te leggen en belanghebbenden in de gelegenheid te stellen om nader bewijs te leveren. Het springende materiële punt in deze procedures is immers van meet af aan duidelijk geweest alsook dat de inspecteur zich beroept op omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbenden hebben ruim voldoende gelegenheid gehad om bewijs aan te leveren.
4.14.
De conclusie met betrekking tot de navorderingsaanslagen over de jaren 2010 en 2011 is dan ook dat deze in stand dienen te blijven.
De jaren 2012 tot en met 2014 [11]
4.15.
De rechtbank komt voor de jaren 2012 tot en met 2014 tot een ander (bewijs)oordeel dan voor de jaren 2010 en 2011.
4.15.1.
Ten opzichte van de jaren 2010 en 2011 ziet de rechtbank als belangrijk relevant verschil de verkoop door [B] van de aandelen in [SA 4] in 2011 en daarmee indirect in belanghebbenden (de bijlage, onderdeel 1.17). Weliswaar stelt de inspecteur dat sprake is van een schijnconstructie of een stromanconstructie, maar de inspecteur heeft dat met al wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank merkt daarbij op dat de stelling van de inspecteur geen steun vindt in een door [persoon 9] afgelegde verklaring voorafgaand aan een verhoor in oktober 2016. [12]
De rechtbank merkt verder nog op dat de inspecteur vooral ook hecht aan de optieovereenkomst op grond waarvan [B] de helft van de aandelen kon verkrijgen tegen € 1, maar deze overeenkomst is in het licht van de koopovereenkomst niet onzakelijk omdat de zeer lage uitoefenprijs zijn weerslag vindt in de hoogte van de koopprijs, die overeenkomt met de helft van de waarde van de aandelen in [SA 4] . Bovendien kan in de omstandigheid dat de optieovereenkomst is afgesloten, juist een aanwijzing worden gezien dat de verkoopovereenkomst wel reële betekenis heeft. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de inspecteur gelijk heeft dat, gelet op de optieovereenkomst, [B] economisch nog een substantieel belang heeft bij de belanghebbenden.
4.15.2.
Mede tegen de achtergrond van deze wijziging en de verklaring van [persoon 9] over het ophogen van inkooprijzen (bijlage, onderdeel 1.53) komt de rechtbank tot een andere weging van de bewijsmiddelen voor de jaren 2012 tot en met 2014. Zo is [persoon 1] vanaf medio 2011 niet meer actief als leverancier voor de coffeeshops, zodat zijn verklaring voor de jaren 2012 tot en met 2014 geen directe waarde heeft. Verder hebben er geen contante stortingen meer plaatsgevonden op de Luxemburgse bankrekeningen. Dit kan weliswaar mogelijk worden verklaard door een wijziging in de Luxemburgse regelgeving inzake contante stortingen, maar dat neemt niet weg dat er geen contante stortingen hebben plaatsgevonden, kennelijk ook niet – althans de inspecteur heeft niet anderszins gesteld hoewel veel onderzoek is gedaan – op andere buitenlandse bankrekeningen van vennootschappen van [B] en/of [A] . Wel staat vast dat in 2012 een tas met geld is geplaatst in een kluis in Luxemburg en dat in 2014 bij een inval is geconstateerd dat de tas op dat moment (bij de inval) € 290.000 aan contant geld bevatte (bijlage, onderdeel 1.35). Niet uitgesloten kan echter worden dat, zoals belanghebbenden stellen, dit geld afkomstig is uit inkomen gegenereerd vóór 2012. De tas met geld is daarom onvoldoende zwaarwegend, ook in samenhang bezien met wat overigens is aangevoerd. In dat verband is van belang dat de overige verklaringen – met name die van [persoon 2] en [persoon 5] – en het memo van [persoon 10] onvoldoende duidelijk zijn wat betreft de periode waarin het afromen heeft plaatsgevonden, met name of dat ook het geval is geweest in de periode na de verkoop in 2011 (zie de bijlage onderdeel 1.17). Tot slot is onvoldoende dat volgens de inspecteur de brutowinstmarges in de jaren na 2011 niet substantieel gewijzigd zijn. Nog daargelaten dat belanghebbenden dat laatste hebben bestreden, is die omstandigheid onvoldoende als direct bewijs.
4.16.
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie op basis van de normale bewijslastverdeling dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbenden niet de vereiste aangiften Vpb over de jaren 2012 tot en met 2014 hebben gedaan. Voor deze jaren is er derhalve geen sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Op basis van de normale bewijslastverdeling heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat er over deze jaren aanleiding bestaat voor de toegepaste winstcorrecties. Nu voor het overige niets is aangevoerd, betekent dit het volgende voor de belanghebbenden:
  • [I BV] : de navorderingsaanslag 2012 moet worden vernietigd en de aanslag 2013 moet worden verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van € 730.882.
  • [II BV] : de aanslagen over de jaren 2012 tot en met 2014 dienen te worden verminderd tot aanslagen naar belastbare bedragen van respectievelijk € 308.022,
- [coffeeshop 3] : de verliesherzieningsbeschikking 2012 moet worden vernietigd, de aanslag 2013 moet worden verminderd tot nihil, de (impliciete) verliesbeschikking 2013 van nihil moet worden verhoogd tot € 52.948, de aanslag 2014 dient te worden verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van € 38.157.
Met betrekking tot [coffeeshop 3] verdient opmerking dat de vernietiging van de verliesherzieningsbeschikking 2012 meebrengt dat de oorspronkelijke beschikking waarbij het verlies voor dat jaar is vastgesteld op € 94.861 weer herleeft. Dit brengt mee dat een hoger bedrag aan verlies kan worden verrekend met de belastbare winst uit het jaar 2011. Ook het verlies uit 2013 zal nog verrekend moeten worden. De inspecteur zal dit een en ander nog moeten doen (bij beschikking).
Overige verzoeken belanghebbenden
4.17.
Het door belanghebbende gedane verzoek conform artikel 8:45 van de Awb om de inspecteur op te dragen de branchegegevens aan het dossier toe te voegen wijst de rechtbank af. De branchegegevens geven slechts een algemeen inzicht in de behaalde marges van coffeeshops, terwijl het hier gaat om de vraag of belanghebbenden inkoopkosten van cannabisproducten voor hogere bedragen in de administratie hebben verwerkt dan de werkelijke bedragen.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om [B] als getuige op te roepen. Dit verzoek is, mede gelet op de looptijd van de procedures en de goede procesorde, te laat gedaan. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om [persoon 6] als getuige op te roepen. Hier doet zich namelijk niet de situatie voor dat het oproepen van deze getuige de rechtbank zinvol voorkomt in het kader van de op haar rustende taak. Daarbij is in aanmerking genomen dat belanghebbenden zelf [persoon 6] niet als getuige voor de zitting hebben opgeroepen, hoewel de griffier in de uitnodiging voor de zitting partijen heeft gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of bij aangetekende brief of door inschakeling van een deurwaarder op te roepen.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op het bewijsaanbod van belanghebbenden tot het inbrengen van de volledige jaarrekeningen en de volledige inkoopadministratie van belanghebbenden. Het gaat in deze procedure als gezegd om de vraag of belanghebbenden inkoopkosten van cannabisproducten voor hogere bedragen in de administratie hebben verwerkt dan de werkelijke bedragen. De inkoopadministratie kan daarover geen duidelijkheid geven omdat daarin primaire inkoopbewijs niet aanwezig is (zie verder 4.7). Ook de jaarrekeningen kunnen daarover geen duidelijkheid bieden, nu die immers zijn gebaseerd op de administratie, waarvan de juistheid juist ter discussie staat.
Conclusie
4.18.
De beroepen betreffende de jaren 2010 en 2011 zijn ongegrond. De beroepen betreffende de jaren 2012 tot en met 2014 zijn gegrond.

5.Verzoek om immateriëleschadevergoeding (ISV)

5.1.
Belanghebbenden hebben verzocht om ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de beoordeling daarvan is de jurisprudentie van de Hoge Raad van belang. [14] Gevraagd ter zitting in hoeverre sprake is van ‘samenhang’ voor de ISV, is namens belanghebbenden verklaard dat belanghebbenden samen als één belanghebbende kunnen worden beschouwd.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat het oudste bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen op 30 december 2016. Nu de uitspraken van de rechtbank worden gedaan op 24 maart 2022 is sindsdien afgerond 63 maanden verstreken.
5.3.
De redelijke termijn die als uitgangspunt staat voor de behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar. Partijen zijn het erover eens dat er geen bijzondere omstandigheden in de bezwaarfase zijn die maken dat de redelijke termijn dient te worden verlengd. Wat betreft de beroepsfase hebben belanghebbenden erkend dat de beroepsprocedures zijn aangehouden op hun verzoek. Verder hebben zij desgevraagd verklaard dat de rechtbank de redelijke termijn mag verlengen met de periode die de rechtbank redelijk acht. Uit het procesdossier blijkt dat belanghebbende in diverse fases van de beroepsprocedure hebben verzocht om aanhouding en/of een langere dan gebruikelijke termijn voor het doen van een proceshandeling en/of om (nader) uitstel. De rechtbank heeft die verzoeken veelal gehonoreerd. Gelet op dit een en ander acht de rechtbank een verlenging van de redelijke termijn met 36 maanden gepast, waardoor de redelijke termijn in dit geval uitkomt op 60 maanden.
5.4.
Aangezien de redelijke termijn met 3 maanden is overschreden, hebben belanghebbenden gezamenlijk recht op € 500 aan ISV, dus € 167 per belanghebbende. Dit bedrag komt voor rekening van de Minister, die in zoverre wordt aangemerkt als partij in het geding.

6.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken in de zaken waarin het beroep gegrond is. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 6.499,50 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van de regiezitting met een waarde per punt van € 759, een wegingsfactor 2 en factor 1,5 wegens samenhang). Per belanghebbende zal eenderde van dit bedrag, dus € 2.166,50, worden toegekend.

7.Beslissing

[I BV]
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 ongegrond;
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op die jaren;
  • vernietigt de navorderingsaanslag over 2012 en de daarbij behorende rentebeschikking;
  • vermindert de aanslag voor het jaar 2013 tot een naar een belastbaar bedrag van € 730.882 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 167;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.166,50;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 1.332 aan deze vergoedt.
[II BV]
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 ongegrond;
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de jaren 2012 tot en met 2014 gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op die jaren;
  • vermindert de aanslag 2012 tot een naar een belastbaar bedrag van € 308.022;
  • vermindert de aanslag 2013 tot een naar belastbaar bedrag van € 501.181;
  • vermindert de aanslag 2014 tot een naar een belastbaar bedrag van € 935.703;
  • vermindert de bij deze aanslagen gegeven rentebeschikkingen dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 167;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.166,50;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 1.686 aan deze vergoedt.
[coffeeshop 3]
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de jaren 2010 en 2011 ongegrond;
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de jaren 2012 tot en met 2014 gegrond, met dien verstande dat voor het jaar 2012 het beroep alleen gegrond is voor zover het gaat om de verliesherzieningsbeschikking 2012;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar die daarop betrekking hebben;
  • vernietigt de verliesherzieningsbeschikking 2012;
  • vermindert de aanslag 2013 tot nihil en past de rentebeschikking dienovereenkomstig aan;
  • verhoogt het bij beschikking voor het jaar 2013 vastgestelde verlies tot € 52.948;
  • vermindert de aanslag 2014 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 38.157;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 167;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.166,50;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 1.692 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. S.A.J. Bastiaansen, rechters, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Bijlage algemene feitenweergave
Structuur “ [Organisatie] ” en eigendom
1.1.
Tot de organisatie “ [Organisatie] ” behoren een viertal coffeeshops. De coffeeshops worden geëxploiteerd door onderscheidelijk [coffeeshop 1] BV en [coffeeshop 2] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] en [coffeeshop 3] en [coffeeshop 4] BV, gevestigd te [plaats] (hierna: de coffeeshops).
1.2.
[I BV] en [II BV] zijn oorspronkelijk opgericht als besloten vennootschap (BV). Op 25 augustus 2006 is de rechtsvorm gewijzigd naar een naamloze vennootschap (NV). Op 23 november 2012 zijn de vennootschappen weer omgezet in besloten vennootschappen. De vennootschappen worden hierna – uit oogpunt van leesbaarheid – alleen aangeduid met de BV-aanduiding. [I BV] houdt 100% van de aandelen in [coffeeshop 1] BV. [II BV] houdt 100% van de aandelen in [coffeeshop 2] BV, [coffeeshop 3] en [coffeeshop 4] BV.
1.3.
Het bestuur over de coffeeshops wordt gevoerd door [Beheer] . De aandelen in [Beheer] worden voor 50% gehouden door [I BV] en voor 50% door [II BV] .
1.4.
De aandelen in [I BV] en [II BV] worden in elk geval tot medio 2011 gehouden door [SA 4] , gevestigd te Luxemburg.
1.5.
[Persoon B] (hierna: [B] ) is tot in elk geval medio 2011 de uiteindelijk enig aandeelhouder van [SA 4] en daarmee indirect eigenaar van de coffeeshops. De aandelen in [SA 4] werden door [B] middelijk gehouden door wisselende buitenlandse rechtspersonen, waaronder [SA 5] en [SA 6] , gevestigd te Luxemburg en [H. Ltd] . en [D. Ltd] , gevestigd in Cyprus. [B] is in 2009 vanuit België naar Thailand geëmigreerd en in de onderhavige jaren woonachtig in Thailand.
[Persoon A]
1.6.
[Persoon A]
(hierna: [A] ) is de broer van [B] . [A] is getrouwd met [persoon C] (hierna: [C] ).
1.7.
[A] is nooit direct of indirect aandeelhouder geweest van de coffeeshops.
1.8.
[A] is tot 30 september 2013 enig aandeelhouder van [Beheer BV] . [Beheer BV] houdt alle aandelen in [BV 1] welke vennoootschap de administratie van de coffeeshops voert. [Beheer BV] heeft op 30 september 2013 de aandelen in [BV 1] verkocht aan [persoon 7] .
1.9.
Verder is [A] (via [Beheer BV] ) aandeelhouder in [Investment BV] en in [Vastgoed BV] . [Investment BV] en [Vastgoed BV] houden onroerend goed in onder andere [plaats] en [vestigingsplaats] . [BV 1] verricht ook voor deze vennootschappen werkzaamheden.
1.10.
[A] is enig aandeelhouder van [SA 2] , opgericht op 2 januari 2008 en gevestigd te Panama. [SA 2] is enig aandeelhouder van [Ltd] , opgericht 13 oktober 2009 en gevestigd te Cyprus. Vanaf 26 december 2010 is [Ltd] aandeelhouder van de op 23 november 2010 opgerichte vennootschap [SA 3] die is gevestigd te Luxemburg.
Enige andere betrokkenen
1.11.
Tot 22 januari 2009 was [persoon 8] directeur van de coffeeshops. In de periode 22 januari 2009 tot en met 7 september 2010 was [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) de directeur van de coffeeshops. Vanaf 7 september 2010 is [persoon 9] de directeur (hierna: [persoon 9] ).
1.12.
[persoon 6] is inkoper voor de coffeeshops (hierna: [persoon 6] ).
1.13.
Tot medio 2011 was [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) enig leverancier van cannabis voor de coffeeshops. In de periode daarna zijn er meerdere leveranciers tegelijkertijd werkzaam voor de coffeeshops.
1.14.
[I BV] , [II BV] en [coffeeshop 3] worden fiscaal geadviseerd door het belastingadvieskantoor [Het belastingadvieskantoor] (hierna: het belastingadvieskantoor). Het belastingadvieskantoor verzorgt de aangiften vennootschapsbelasting (hierna: vpb) voor de vennootschappen. Contactpersoon is [persoon 10] (hierna: [persoon 10] ).
1.15.
[persoon 2] en [persoon 11] (hierna: [kantoor] ) is een advocaten- en trustkantoor gevestigd in Luxemburg. Werkzaam bij [kantoor] zijn onder andere de advocaat [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en de medewerker [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ). Zij hebben diverse handelingen verricht voor [A] en [B] , zoals het oprichten van buitenlandse rechtspersonen en het uitvoeren van betalingen. Andere medewerkers van [kantoor] waarvan de namen in de processtukken voorkomen zijn [persoon 4] en [persoon 12] .
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2011
1.16.
In het procesdossier bevindt zich een optieovereenkomst welke op 6 oktober 2011 is ondertekend. Met Partijen A en B in de overeenkomst worden [persoon 6] en [persoon 9] bedoeld. Met Partij C wordt [B] bedoeld. De overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1 Partijen zijn het er over eens dat de waarde van de in Luxemburg gevestigde vennootschap, [SA 4] , op basis van de jaarrekening 2010 een marktwaarde vertegenwoordigd van € 10.000.000,--.
2 Partij A en partij B zijn momenteel (indirect) werkzaam voor bovenvermelde vennootschap en wensen gebruik te maken van het aanbod van partij C, welke “ beneficial owner” is van de onder 1 vermelde vennootschap, middels een management buy-out de aandelen te verwerven van de onder 1 genoemde vennootschap.
3 Partij C heeft de aandelen van [SA 4] , aan de partij A en B verkocht met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2011, voor een bedrag van € 6.485.000,--
4 Mocht partij C, of een nader door hem te noemen meester, om hem moverende redenen besluiten terug te willen keren in de onderneming dan heeft hij het recht om, op elk door hem gewenst moment, tegen betaling van € 1,- 50% van het aandelen kapitaal van [SA 4] terug te kopen van partij A en partij B.
5 De betaling van de koopsom dient door partij A en B, incasu door de door partij A en B op te richten Persoonlijke Holding, ten spoedigste voldaan te worden in maximaal 30 maandelijkse termijnen ingaande 30 oktober 2011.”
1.17.
Op 25 oktober 2011 is een overeenkomst gesloten tussen [SA 7] en [SA 5] betreffende de verkoop door [SA 5] van 1250 aandelen in [SA 4] aan [SA 7] (hierna: de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011). [15] De rechtspersoon [SA 7] was aanvankelijk eigendom van [persoon 6] en [persoon 9] gezamenlijk. De (vertaalde) verkoopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ (…)
HET NAVOLGENDE IS OVEREENGEKOMEN
ARTIKEL EEN- DOEL van het contract
Hierdoor draagt de Cedant tegen betaling aan de Cessionaris, de aandelen en alle daar bijbehorende rechten over, die deze accepteert.
ARTIKEL 2— Prijs van overdracht — Wijze van betaling
(2.1) De partijen komen overeen dat de prijs van overdracht van de Aandelen is vastgesteld op de
somma van6,487,000euro (zes miljoen vierhonderd zevenentachtig duizend euro).
(2.2) De prijs van de overdracht van de aandelen dient binnen drie jaar betaald te worden te rekenen vanaf de dag van ondertekening door de partijen van het onderhavige contract.
ARTIKEL 3— Overdracht van de eigendom — Fiducie -zekerheid
(3.1) De overdracht van de eigendom van de aandelen komt op de dag van ondertekening van het
onderhavige contract door de partijen tot stand.
(3.2) De cessionaris heeft recht op de winsten, reserves en dividenden van het afgelopen boekjaar
alsmede van het lopende boekjaar en dit zonder afbreuk te doen aan hetgeen voorzien is in artikel 4 van het onderhavige contract.
(3.3) De cessionaris verbindt zich om aan een derde fiduciair (hierna genoemd "de fiduciair") op de dag dat de partijen het onderhavige contract ondertekenen, de aandelen als garantie van de betaling van de overdrachtsprijs over te dragen, overeenkomstig het contract ontwerp van de geblokkeerde bewaargeving in de bijlage.
ARTIKEL 4— Recht op dividenden
(4.1) De bedragen door het bedrijf verstrekt als dividenden worden door de Fiduciair accipiens
ontvangen.
(4.2) Totdat de Cessionaris zijn schuld in zijn geheel heeft terugbetaald, in de loop van de periode van drie jaar zoals gesteld in het artikel hierboven vermeld "prijs van overdracht — wijze van betaling", de bedragen vermeld in het eerdere punt, minus de betaling van de fiduciair zoals voorzien in artikel 6 van het ontwerp contract van blokkade in de bijlage, zullen verminderen tot het bedrag van de schuld van de Cessionaris aan de Cedent.
(…)”
1.18.
Op 25 oktober 2011 is tussen [SA 7] , [SA 5] en [kantoor] een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat de 1250 aandelen in [SA 4] in geblokkeerde bewaring worden gehouden door [kantoor] .
1.19.
Begin 2012 wordt een derdengeldrekening op naam van [kantoor] geopend (hierna: de [kantoor] -derdengeldenrekening). De [kantoor] -derdengeldrekening wordt gebruikt voor overboekingen van en naar [A] en [B] en de vennootschappen waarvan zij enig aandeelhouder zijn.
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2012
1.20.
[BV 4] is opgericht op 6 november 2012. [persoon 9] houdt 99 van de 100 aandelen in [BV 4] . Zijn echtgenote, [persoon 13] , houdt het andere aandeel.
1.21.
Op 23 november 2012 is tussen [SA 4] en [BV 4] een overeenkomst ondertekend waarin de aandelen in [I BV] en [II BV] voor € 3.700.000 worden verkocht aan [BV 4] . Op dezelfde datum heeft [SA 4] een koopoptie met [BV 4] gesloten, waarin is bepaald dat [SA 4] tegen betaling van € 1, de helft van de aandelen in [I BV] en [II BV] kan terugkopen van [BV 4] .
1.22.
Op 5 september 2013 is [SA 4] opgegaan in [SA 7] . Op dezelfde dag is de naam van [SA 7] gewijzigd in [SA 4] .
Fiscale coffeeshop-structuur
1.23.
[I BV] is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb tot 1 januari 2014. [I BV] is tot 1 januari 2014 moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vpb met (onder meer) [coffeeshop 1] BV en vanaf het jaar 2012 ook met [BV 5] . Met ingang van 1 januari 2014 vormt [BV 4] als moedermaatschappij een fiscale eenheid voor de vpb met [I BV] , [coffeeshop 1] BV, en [BV 5] .
1.24.
[II BV] is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb. Zij is moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de venootschapsbelasting samen met [coffeeshop 2] BV en [coffeeshop 4] BV.
1.25.
[coffeeshop 3] is in de jaren 2010 tot en met 2014 zelfstandig belastingplichtig voor de vpb.
Inkoopproces
1.26.
De inkopen van cannabis voor de coffeeshops geschiedt door de inkoper, [persoon 6] .
1.27.
Wanneer de cannabisproducten zijn geleverd door een leverancier worden ze gewogen met geijkte weegsystemen. Het gewicht wordt geregistreerd op zogeheten weeglijsten. De inkoper maakt op basis van de weeglijsten en de prijs per gram inkooplijsten die in de administratie worden verwerkt. De inkooplijsten vermelden een bedrag dat aan de leverancier dient te worden betaald. [BV 1] verwerkt de inkooplijsten en legt op basis daarvan geld klaar voor de inkoper in een kluis. De inkoper betaalt daarmee de leverancier. [16] Er bevinden zich in de administratie in de coffeeshops geen documenten waarop de leverancier ‘aftekent’ voor het bedrag dat aan hem wordt betaald.
1.28.
In de periode dat [persoon 1] enig leverancier van de cannabis was voor de coffeeshops, werden door hem pakbonnen opgemaakt. Op de pakbonnen stonden (door [persoon 1] ) handgeschreven de prijs, een indicatie van het gewicht en de naam van het cannabisproduct. De pakbonnen werden na de registratie van de weeglijst niet bewaard maar vernietigd. Dit gebeurde (ook) door [persoon 6] en [persoon 9] . [17]
1.29.
[persoon 6] heeft op 24 april 2020 bij een notaris een beëdigde verklaring afgelegd (hierna: de beëdigde verklaring). Over de pakbonnen en de reden van vernietiging heeft [persoon 6] onder meer het volgende verklaard:
Contante stortingen en bancaire transacties
1.30.
In de periode 2008 tot en met 2011 zijn er diverse malen contante stortingen verricht op Luxemburgse bankrekeningen voor in totaal € 1.785.000. De uiteindelijk belanghebbenden van de rekeningen waar het geld op is gestort zijn [A] en [B] . De gelden die zijn gestort, zijn afkomstig uit niet eerder bij de Nederlandse Belastingdienst aangegeven inkomsten. De contante stortingen zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Datum
Rekening
Ten name van
Bij
(U)BO
3-6-2008
[rekeningnummer 29]
[Q]
€ 30.000,00
[Persoon A] en [Persoon B]
3-6-2008
[rekeningnummer 30]
[W]
€ 125.000,00
[Persoon B]
21-10-2008
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 145.000,00
[Persoon B]
21-10-2008
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 230.000,00
[Persoon A]
16-2-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 75.000,00
[Persoon B]
16-2-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 85.000,00
[Persoon A]
2-7-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 120.000,00
[Persoon B]
2-7-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 80.000,00
[Persoon A]
14-10-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 95.000,00
[Persoon B]
14-10-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 60.000,00
[Persoon A]
25-2-2010
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 100.000,00
[Persoon B]
25-2-2010
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 30.000,00
[Persoon A]
14-9-2010
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 160.000,00
[Persoon B]
14-9-2010
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 130.000,00
[Persoon A]
3-12-2010
[rekeningnummer 33]
[Persoon A]
€ 5.000,00
[Persoon A]
10-1-2011
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 55.000,00
[Persoon B]
10-1-2011
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 40.000,00
[Persoon A]
10-1-2011
[rekeningnummer 33]
[Persoon A]
€ 10.000,00
[Persoon A]
16-6-2011
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 210.000,00
[Persoon A]
€ 1.765.000,00
1.31.
In de periode 2008 tot en met 2012 heeft [A] indirect, namelijk via [H. Ltd] en [D. Ltd] , via bancaire transacties in het totaal een bedrag van € 4.587.564 ontvangen van (indirect) [B] (hierna: de bancaire transacties). De transacties zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Années
Dates
[H. Ltd]
[D. Ltd]
[SA 2]
[SA 2]
2008
28/11/2008
€ 700.000,00
2009
05/03/2009
€ 300.000,00
2010
19/01/2010
€ 1.110.000,00
2010
20/01/2010
€ 250.000,00
2011
06/01/2011
€ 1.405.000,00
2011
24/02/2011
€ 120.000,00
2011
17/11/2011
€ 144.689,00
2012
30/10/2012
€ 400.000,00
2012
30/10/2012
€ 40.000,00
2013
2014
2012
fact
€ 117.875,00
sous-total
€ 4.429.689,00
€ 157.875,00
Total
€ 4.587.564,00
1.32.
Tot de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 bestonden de bedragen die [A] via de bancaire transacties ontving uit de helft van de door [B] uit zijn vennootschappen genoten dividenden. Na het sluiten van de verkoopovereenkomst bestonden de ontvangen bedragen uit 50% van de aflossingen op de koopprijs die [B] in verband met de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 ontving.
1.33.
Op 19 maart 2012 ontvangt [A] indirect een bedrag van € 1.000.000 van [B] . Dit bedrag wordt vanaf de [kantoor] -derdengeldenrekening overgeschreven naar een rekening van [A] in Thailand.
1.34.
[A] heeft op 31 mei 2012 een kluis gehuurd bij de bank ‘ [Bank 3] ’ in Luxemburg. Vanwege gewijzigd beleid bij de Luxemburgse banken werden contante stortingen op enig moment niet meer geaccepteerd. Dit had te maken met regelgeving in Luxemburg ter voorkoming van witwassen. [A] heeft, in opdracht van [B] , een tas met geld vanuit Nederland naar Luxemburg gebracht en heeft deze in de kluis geplaatst (hierna: de tas).
1.35.
Op 2 juli 2014 is door de Luxemburgse autoriteiten beslag gelegd op de inhoud van de kluis. In de kluis is de tas aangetroffen met daarin contant geld voor een bedrag van € 290.000.
1.36.
Op 5 juni 2014 heeft een overboeking plaatsgevonden van [SA 4] naar [SA 2] voor een bedrag van € 100.000. Dit bedrag is toegekomen aan [A] .
1.37.
In het procesdossier bevindt zich een schrijven van [B] met als dagtekening 1 december 2010. Hierin verklaart [B] dat hij een bedrag schenkt aan [A] . In het document staat geschreven: ‘Noteer dat het gaat om een schenking van € 150.000,-- welke je buiten je erfdeel wordt gegeven’.
Strafrechtelijk onderzoek
1.38.
Op 1 november 2012 is in Nederland een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [strafrechtelijk onderzoek] (hierna: het strafrechtelijk onderzoek), waarin onder anderen [B] en [A] als verdachten zijn aangemerkt.
1.39.
In juni 2013 heeft een doorzoeking van het kantoor van [kantoor] plaatsgevonden waarbij de structuur van [B] is onderzocht. Tot dit moment was met name [persoon 5] de contactpersoon voor [B] en [A] bij [kantoor] . Daarna heeft [persoon 2] het contact overgenomen.
1.40.
In juli 2014 is [B] in Thailand gearresteerd op verdenking van witwassen in Thailand. Op 10 november 2015 is hij in Thailand strafrechtelijk veroordeeld.
1.41.
Op 4 juli 2014 hebben in het kader van het strafrechtelijke onderzoek diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Zo is de woning van [A] aan de [adres 1] te [plaats] doorzocht en heeft er bij het belastingadvieskantoor een doorzoeking plaatsgevonden. Tevens is op 4 juli 2014 beslag gelegd op onder andere de panden [adres 1] en [adres 2] te [plaats] en op saldi van diverse bankrekeningen van onder anderen [A] en de coffeeshops.
Fiscale onderzoeken
1.42.
Op 21 maart 2015 heeft de Officier van Justitie toestemming verleend aan de inspecteur om de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor de belastingheffing van belanghebbenden.
1.43.
Ten aanzien van [I BV] , [II BV] en [coffeeshop 3] hebben fiscale onderzoeken plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014. De conclusies van deze fiscale onderzoeken zijn neergelegd in drie onderzoeksrapporten gedagtekend 9 november 2016.
1.44.
Ten aanzien van [B] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaarbaarheid van zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014. De conclusies van dit fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 18 april 2017.
1.45.
Ten aanzien van [A] en [C] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2014. De conclusies van het fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 1 september 2017.
Vermeende afromen
1.46.
Uitgaande van de bedragen aan inkoopkosten van de cannabis die in de administratie van de coffeeshops worden geadministreerd, bedragen de inkoopkosten jaarlijks ongeveer 50% van de aangegeven omzet volgens de inspecteur. Volgens belanghebbende fluctueert de brutowinstmarge tussen 45,5% en 55%.
1.47.
In de hiervoor genoemde fiscale onderzoeksrapporten is geconcludeerd dat de inkoop van de cannabis tegen een hoger bedrag werd ingeboekt dan waarvoor deze feitelijk is aangekocht. Het verschil van ongeveer 10% werd volgens de conclusie van de onderzoeksrapporten periodiek afgestort en is ten goede gekomen aan [B] en [A] . De inspecteur heeft de inkoopgegevens uit de administratie van de coffeeshops gebruikt als basis voor de berekening van de correcties in verband met het afromen van de winst. De inspecteur heeft daarop de volgende berekening toegepast: 10/110 x bedrag inkoop cannabisproducten volgens de administratie = correctie. Bijvoorbeeld voor [coffeeshop 4] is voor het jaar 2010 uitgaande van de geadministreerde inkoopkosten van € 2.725.369 de correctie berekend op 10/100 daarvan, dus € 247.761. In het volgende overzicht zijn de correcties per coffeeshop per jaar weergegeven:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Totaal
[coffeeshop 1]
€ 241.435
€ 231.029
€ 269.026
€ 216.177
€ 111.917
€ 148.042
€ 85.722
€ 1.303.348
[coffeeshop 3]
€ 96.810
€ 92.408
€ 102.058
€ 84.301
€ 45.207
€ 54.688
€ 56.913
€ 532.385
[coffeeshop 4]
€ 195.656
€ 193.914
€ 247.761
€ 241.936
€ 124.348
€ 124.311
€ 102.605
€ 1.230.531
[coffeeshop 2]
€ 243.373
€ 224.095
€ 238.234
€ 207.413
€ 122.022
€ 164.286
€ 182.711
€ 1.382.134
€ 777.274
€ 741.447
€ 857.078
€ 749.827
€ 403.494
€ 491.327
€ 427.952
€ 4.448.399
1.48.
Op 22 juni 2013 is [persoon 1] verhoord. Door de politie is hem onder andere gevraagd naar het vermeende afromen van de winst bij de coffeeshops. [persoon 1] heeft daarover, voor zover hier van belang, het navolgende verklaard, waarbij “O” staat voor opmerking verbalisanten, “A” staat voor antwoord verdachte en “V” staat voor vraag verbalisanten:
“ O: Wij hebben het vermoeden dat de kosten die men aangeeft voor inkoop
van cannabisproducten niet geheel aansluiten bij de werkelijke kosten die
men maakt.
V: Kun jij daar iets over verklaren?
A: ja dat klopt dat doen ze al 20 jaar. Het is voor politie, justitie en belasting
een zwart gebied omdat die inkoop
V: Op welk moment wordt er dan geld in hun zak gestopt
A: als het in de shops is verkocht denk ik maar ik ben daar nooit bij geweest
en weet ook niet exact of het zo gaat.
V: hoe kom jij aan die wetenschap
A: [B] en [persoon 6] hebben me daarover weleens wat verteld en
ze hebben niet voor niets toen opeens 30 panden aangekocht. Verder was
[B] ook bezig met van die vakantieparken waar een hek omheen stond.
(…)
O: Ook is er bij sommige coffeeshops in den lande vastgesteld dat men de
verkoopresultaten manipuleerde.
V: Heb jij weet van het feit of er bij de coffeeshops van " [Organisatie]
" zou worden gemanipuleerd met de verkoopresultaten?
A: ja zeker de meeste shops en zeker ook [Beheer] geven de verkoop wel op,
want er zit een barcode op het doosje. Ze zeggen waarschijnlijk dat ze het
duurder hebben ingekocht als de ware prijs. Dit is niet iets van alleen [Beheer]
maar dat gebeurt in elke coffeeshop. Er werd wel gecontroleerd door de
belastingdienst en die gingen dan met een handtellertje voor de deur staan.
V: ze geven dan dus niet de juiste bedragen op maar controle is lastig?
A: klopt maar het is wat lastiger als bij een reguliere zaak die bv stropdassen
verkoopt. Ze weten gewoon nooit wat de inkoopsprijs is geweest. Alles wordt
via briefjes afgehandeld maar die briefjes zijn er niet meer en dus ook niet te
controleren.
(…)”
1.49.
Bij de doorzoeking van het belastingadvieskantoor op 4 juni 2014 is een memo aangetroffen dat op 22 april 2014 is opgesteld door [persoon 10] . Dit memo is opgesteld naar aanleiding van de doorzoeking in juni 2013 van het kantoor van [kantoor] en heeft betrekking op [B] (in het memo aangeduid als ‘X’). Het memo vermeldt de volgende feiten en de volgende vraagstelling:
In onderdeel D van het memo is onder meer het volgende vermeld:
1.50.
[persoon 5] heeft op 29 juli 2014 als verdachte in Luxemburg een verklaring afgelegd, waarin hij onder meer als volgt verklaart:
“De stortingen op de persoonlijke rekeningen vonden plaats door hem in het bijzijn van de cliënt. Dat gebeurde één of twee keer per jaar voor een bedrag van ongeveer 30.000,00 tot 40.000,00 euro. Dit geld kwam uit het buitenland. Ze hebben uitgelegd dat er een tolerantie zou zijn wat betreft de ‘coffeeshops’, de bevoorrading zou plaatsvinden tegen verlaagde prijs en de marge was dus groter en het ging om deze meerwaarde waar dit geld uit voort kwam. De cliënt bracht de cash naar de bank. De cliënt wist hoeveel geld hij ging storten. Het geld zat in een attachékoffer. Dit geld was van de [Persoon A] [Persoon B] , afkomstig van hun activiteiten in de ‘coffeeshops’ of het onroerend goed.”
1.51.
[persoon 2] heeft tijdens een verhoor op 25 juli 2014 onder meer als volgt verklaart:
“Tot slot hecht ik eraan terug te komen op de zaak met de zak geld die is aangetroffen in de kluis bij de bank [Bank 3] . [Persoon A] heeft mij hierover verteld en mij uitgelegd dat door de bepaling van de belasting in Nederland de belastingdienst een koopprijs neemt gelijk aan 50% over de verkoop van softdrugs die is gerealiseerd door de coffeeshops. Omdat ze er soms in slagen om de drugs in kwestie tegen een lagere prijs te krijgen. Ze slagen erin hun marge te verhogen en deze meerwaarde niet aan de Nederlandse fiscus op te geven. Ik weet niet of ze dit overigens moeten opgeven of dat het forfait van 50% als zodanig van toepassing is. De cumulatie van dit geld dat ze hebben weten in te houden bevindt zich in de geldzak in kwestie, volgens [A] . Dat heeft [A] me toevertrouwd. Daarom had ik er moeite mee om dit juist openbaar te maken.”.
[persoon 2] heeft tijdens een verhoor op 11 april 2015 onder meer als volgt verklaart:
“- [A] , hij zei dat dit de herkomst van het geld was. Nee, hij vertelde dat er geen aankoopfacturen waren. En dat dus de belastingadministratie een forfait accepteerde van 50% van de verkoopprijs. Ik ben bekend met dat soort forfait. In België mogen de boeren zo te werk gaan. En dat is dan forfaitair. Hij had dus goed onderhandeld.
Er is een bedrag, er is een uitleg, en er zitten geen fouten in die uitleg. Ja, voor mij was het simpel, ik mag 50% aftrekken, ik koop goedkoop in, en ik houd over. En met wat je overhoudt, ga je naar Luxemburg.
- Hij zei dat er veel geld in de tas zat, maar dat was omdat hij geen cashstortingen meer op de bank kon doen. En ik denk dat het om ongeveer 2.5 a 3 jaar ging. En toen ik dit narekende, leek me dit wel goed.
- Vraag: Hoe groot is het verschil in de werkelijke marge met de opgegeven 50%?
Antwoord: Ongeveer tien procent. Als ik het me goed herinner.
[B] en/of [Persoon A] . Ze gaan naar de bank en geven cash aan de bank voor op hun privérekening.
1.52.
[persoon 6] heeft in zijn beëdigde verklaring over de vastlegging van de inkoop als volgt verklaard:
Wat betreft de verklaring van [persoon 1] over het ophogen van de inkoopprijs heeft [persoon 6] het volgende verklaard:
“Ik heb in de strafzaak reeds een reactie gegeven op de verklaring van de heer [persoon 1] waarin hij zegt te weten dat de inkoopprijs in de boeken van de coffeeshops, hoger is ingeboekt dan de prijs die hij in rekening bracht. Naar mijn weten heeft de heer [persoon 1] geen inzage in de boekhouding (gehad), dus hoe hij kan weten dat die prijzen hoger zijn is mij nog steeds een raadsel.
Temeer omdat [Persoon B] altijd werkte op ‘need to know basis’. Hij vertelde mensen nooit meer dan strikt noodzakelijk was. Dat gold voor mij en ik weet zeker ook ten aanzien van de heer [persoon 1] .
In zijn verklaring wordt de heer [persoon 1] gevraagd, naar aanleiding van een geleverde partij, of de prijzen kloppen en dat zegt hij nee. Ik vind de vraagstelling heel suggestief. De heer [persoon 1] luistert tijdens zijn verhoor heel goed naar wat zijn verhoorders willen horen. Hij hoort dat ze graag willen horen dat hij zegt dat de shops er geld op zetten. Ik denk dat als je aan hem diverse voorbeeld van (reële) inkoop- en verkoopprijzen voorlegt, dat hij niet kan vertellen welke prijs hij zelf hanteerde.
Overigens verdiende de heer [persoon 1] zelf goed. Ik denk dat hij tussen de dertig (30) en vijfendertig (35) kilo per week leverde in het laatste jaar dat hij leverde aan de coffeeshops. Als hij er, zoals ik heb gehoord, drie (3) puntjes opzette per kilo (een puntje telt voor honderd euro (€100,00)), verdiende hij daarmee ongeveer tienduizend euro (€10.000,00) in de week. Dat is per jaar vijfhonderdtwintigduizend euro (€520.000,00) exclusief onkosten. Ik snap dat hij zijn rol graag marginaliseerde, maar mij houdt hij niet voor de gek.
De prijs die is genoteerd in de administratie, is de prijs die de leverancier hanteerde en dat ook aan hem is betaald. Zoals hiervoor is uitgelegd, is dat op twee momenten toetsbaar. Op het moment dat het juiste gewicht wordt geadministreerd en op het moment dat de totale inkoopprijs wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt klaargelegd.
Ik weet niets van afspraken tussen de heer [persoon 1] en de coffeeshops. Mochten er afspraken zijn dan kan [Persoon B] daarover verklaren. In de tijd dat de heer [persoon 1] leverde aan de coffeeshops was [Persoon B] nog eigenaar. De heer [persoon 1] is ongeveer gestopt met leveren aan de coffeeshops, toen [Persoon B] de coffeeshops had verkocht.
Ik benadruk verder dat ik niets weet van de herkomst van de gestorte contante bedragen op de rekeningen van [B] en [Persoon A] zoals deze zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Ik weet daar niets van af en heb daar ook niets mee te maken gehad.”.
1.53.
[persoon 9] heeft in een verklaring voorafgaand aan een verhoor in oktober 2016 als volgt gereageerd op verklaringen van [persoon 1] :
“Daarnaast heb ik in diverse pv's verklaringen van [persoon 1] gelezen waarin hij zegt dat de inkoop werd opgehoogd. In mijn periode is dit nooit gebeurd. Wat hieromtrent al dan niet is gebeurd vóór mijn overname, kan ik niet verklaren omdat ik dit gewoonweg niet weet.
Verder, met uitzondering van contante betalingen in de shops, bankstortingen en uiteraard de inkoop van cannabis, weet ik ook niks over andere contante geldstromen. Ik weet niet of voor mijn tijd ooit zo was. Ik weet wel dat het nu niet zo is.”
1.54.
Belanghebbenden hebben het forensisch accountantsbureau Contzé & Partners verzocht om de aanvaardbaarheid van de administratie van de coffeeshops over de periode 2008 tot en met 2014 te beoordelen en om te beoordelen of de juistheid en volledigheid van de verantwoorde inkopen kon worden bepaald. Het accountantsbureau heeft van het onderzoek een rapport opgemaakt met dagtekening 28 oktober 2021 (hierna: het [rapport] ). Voor zover hier van belang, heeft het accountantsbureau naar aanleiding van het onderzoek het volgende geconcludeerd:
“Op basis van bovenstaande bevindingen menen wij derhalve te hebben onderbouwd dat:
-
Op basis van de kasregisters de volledigheid van de omzet kan worden vastgesteld,
-
Op basis van de het volgen van de geldstromen de besteding (de inkoop) van de ontvangen geldmiddelen volledig kan worden vastgesteld, en dat
-
Op basis van de geadministreerde goederen-en geldbeweging kan worden vastgesteld dat alhoewel, het door de Belastingdienst geconstateerde manco van het ontbreken van inkoop facturen, de juistheid en volledigheid van de ingekochte cannabisproducten in waarde en kwantiteiten kan worden vastgesteld.
Op basis van onze bevindingen hebben wij in de administratie van de shops, géén aanwijzingen aangetroffen die de stelling dat de verantwoorde inkoopprijzen zouden zijn opgehoogd zouden onderschrijven. Mede gezien het feit dat de goederenbeweging minutieus wordt vastgelegd, en de betaalde inkoopprijzen “reserveringen” onlosmakelijk gekoppeld zijn aan de vastgestelde omzet volgens de kasregisters, zou een dergelijke stelling ook zeer onwaarschijnlijk zijn.”

Voetnoten

2.Vgl. artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet KEI-zaken) 2017.
3.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
4.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, en Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.
5.Zie voor dit een en ander Hoge Raad 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086.
6.Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
7.Vgl. ook het oordeel van Gerechtshof Amsterdam zoals weergegeven in onderdeel 3.1 van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8780.
8.Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401 en Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
9.Weergegeven in bijvoorbeeld onderdeel 3.28 van het verweerschrift in de zaak van [I BV] ; het gaat kennelijk om de passage: “90% is gewoon wit verdiend geld.”
10.Vgl. Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, rov. 4.4.6.
11.Voor de leesbaarheid wordt hierna steeds over “2012 tot en met 2014” gesproken, maar voor belanghebbende [I BV] gaat het alleen om de jaren 2012 en 2013.
12.DOC 1362, onder meer te vinden als bijlage 16 bij de brief van de gemachtigde van 26 oktober 2021 in de procedure van [B] .
13.€ 352.016 minus € 43.994 is € 308.022.
14.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
15.Dát deze overeenkomst is gesloten is niet in geschil. Wel betwist de inspecteur de realiteitsgehalte ervan.
16.Of aan de leverancier al het geld wordt uitbetaald, is een geschilpunt tussen partijen.
17.Dit volgt uit een verklaring van [persoon 9] , die is aangehaald in onderdeel 3.21 van het verweerschrift in de zaak van [I BV] . In de reactie van 5 november 2021 op dat onderdeel van het verweerschrift wordt namens belanghebbenden opgemerkt dat de verklaring van [persoon 9] betrekking heeft op de pakbonnen die werden verstrekt door [persoon 1] .