3.7Aangezien Kamsteeg deze mogelijkheid in beroep wel heeft gehad, zal de rechtbank met het oog op een finale beslechting van het geschil onderzoeken of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven of om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De in dat kader relevante wet- en regelgeving over de betrouwbaarheid van beleidsbepalers is in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
Logica, zorgvuldigheid en rechtszekerheid
4. Kamsteeg betoogt dat de manier waarop de AFM tot het negatieve betrouwbaarheidsoordeel is gekomen, mede bezien tegen de achtergrond van de op 17 maart 2022 door de AFM tegen hem gedane aangifte wegens handel met voorwetenschap (de aangifte) en de gevolgen daarvan, onlogisch, onzorgvuldig en in strijd met de rechtszekerheid is.
Daarbij heeft Kamsteeg zich op het standpunt gesteld dat de in de brief van 11 april 2023 genoemde TRS-boete voor de AFM de ‘trigger’ moet zijn geweest om tot hertoetsing van zijn betrouwbaarheid over te gaan. De AFM heeft er volgens Kamsteeg in juli 2022, toen zij bekend was met (1) de waarschuwingsbrief, (2) de aangifte, (3) de AMF-boete en (4) het besluit van Kamsteeg om tegen deze boete geen beroep in te stellen, bewust van afgezien om de relatief lage drempel voor een hertoetsing te nemen en heeft de op 14 december 2022 aan Nyenburgh opgelegde TRS-boete nodig gehad om deze drempel alsnog te nemen. De logica en de redelijkheid verzetten zich er volgens Kamsteeg tegen dat de AFM daarna, zonder tegenwerping van de TRS-boete, de (veel) hogere drempel voor een negatief betrouwbaarheidsoordeel neemt op basis van twee van de drie in de brief van 11 april 2023 genoemde antecedenten (de waarschuwingsbrief en de AMF-boete), die eerder voor de AFM niet eens een redelijke aanleiding vormden om tot hertoetsing over te gaan.
Hierbij komt volgens Kamsteeg dat de AFM geen steekhoudende verklaring heeft gegeven voor het tijdsverloop tussen (1) 12 mei 2022 (de dag waarop de AFM is geïnformeerd over de AMF-boete) en 28 juli 2022 (de dag waarop de AFM is meegedeeld dat tegen de AMF-boete geen beroep zal worden ingesteld), (2) 28 juli 2022 en 9 januari 2023 (de dag waarop de AFM naar eigen zeggen de redelijke aanleiding voor hertoetsing heeft vastgesteld), (3) 9 januari 2023 en 11 april 2023 (de dag waarop de AFM Kamsteeg over de hertoetsing heeft geïnformeerd) en (4) 12 mei 2022 en 3 oktober 2023 (de dag waarop de AFM voor het eerst een informatieverzoek aan de AMF heeft gericht). Dit toont volgens Kamsteeg aan dat de AFM onrechtmatig heeft gehandeld.
Daarbij wijst Kamsteeg er nog op dat de AFM al in mei 2020 inhoudelijk op de hoogte is gesteld van het onderzoek van de AMF naar hem en sindsdien van de voortgang van dat onderzoek op de hoogte is gehouden. Daarbij is de AFM per e-mail van 15 februari 2021 al door Nyenburgh geïnformeerd dat de AMF waarschijnlijk in het voorjaar/de zomer van 2022 uitspraak zal doen. Volgens Kamsteeg had de AFM – de MAR-autoriteit in Nederland (MAR: Verordening (EU) Nr. 596/2014, de Europese Market Abuse Regulation) – prima voorafgaand aan het opleggen van de boete door de AMF en zeker voordat die onherroepelijk was geworden, kunnen en ook moeten beoordelen of de daaraan ten grondslag liggende gedragingen aanleiding gaven om tot hertoetsing over te gaan. Volgens Kamsteeg is het niet zorgvuldig om daarmee te wachten tot de boete onherroepelijk is. Zelfs nadat Kamsteeg de AFM ervan op de hoogte stelde dat geen beroep werd ingesteld tegen de AMF-boete, liet de AFM maandenlang niets van zich horen en is zij niet tot hertoetsing overgegaan. Ook dat heeft niets van doen met zorgvuldigheid, aldus Kamsteeg.
Tot slot beroept Kamsteeg zich op het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij wijst Kamsteeg erop dat het negatieve betrouwbaarheidsoordeel in belangrijke mate steunt op een antecedent (de AMF-boete) waar de AFM al geruime tijd mee bekend was. Dit antecedent is bovendien per e-mail van 21 juni 2022 door zijn toenmalige gemachtigde, met een verzoek om een gesprek, expliciet onder de aandacht gebracht van de AFM met het oog op de geschiktheids- en betrouwbaarheidseisen die aan bestuurders worden gesteld. Als daar in het geheel niet op wordt gereageerd mag hij er op enig moment, en zeker na meer dan anderhalf jaar, van uitgaan dat de AFM later niet alsnog op basis van datzelfde antecedent tot een negatief betrouwbaarheidsoordeel komt en overgaat tot een aanwijzing tot heenzending, aldus Kamsteeg.