ECLI:NL:RBROT:2024:7445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 20/2539
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing sollicitatie interne kandidaat door korpschef van Politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de korpschef van Politie om de sollicitatieprocedures te beëindigen, beoordeeld. Eiser, werkzaam als Operationeel Specialist A bij de Landelijke Eenheid van de politie, had gesolliciteerd op drie vacatures voor Liaison Officer, maar werd niet uitgenodigd voor een gesprek. De korpschef baseerde zijn beslissing op afwijzingscriteria die eiser bekend konden zijn, en de rechtbank concludeert dat de korpschef in redelijkheid heeft gehandeld. De rechtbank behandelt verschillende beroepsgronden van eiser, waaronder de betrokkenheid van de ondernemingsraad en de toepassing van de Leidraad voor het sollicitatieproces. Eiser had niet de juiste ervaring en kwalificaties voor de functies, en de rechtbank oordeelt dat de korpschef niet in strijd met het wervingsbeleid heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de korpschef niet verplicht is om de sollicitatieprocedures met eiser voort te zetten. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2539

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en

de korpschef van Politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. I.E.H. Versteijlen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef om de sollicitatieprocedures met eiser te beëindigen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 3 april 2020 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.3.
De korpschef heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft op 29 mei 2024 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de korpschef samen met [persoon A] en [persoon B] .
1.5.
Tijdens de zitting is gebleken dat eiser een van de op de zaak betrekking hebbende stukken niet heeft ontvangen. Eiser is daarom na de zitting in de gelegenheid gesteld om op dit stuk te reageren. Op eisers reactie heeft de korpschef vervolgens gereageerd.
Hierna heeft eerst eiser en daarna de korpschef nogmaals op elkaars reactie gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is Operationeel Specialist A bij de Landelijke Eenheid van de politie.
2.2.
Eiser heeft op drie vacatures Liaison Officer (taakaccent mensenhandel) gesolliciteerd. Een daarvan was in Bosnië-Herzegovina, een in Italië en een in Polen.
2.3.
Eisers sollicitaties zijn door een selectiecommissie in behandeling genomen.
Op basis van een briefselectie heeft deze commissie besloten om eiser bij geen van zijn sollicitaties voor een gesprek uit te nodigen. In drie afzonderlijke e-mails van 24 juli 2019 is eiser hiervan op de hoogte gebracht. Hierbij staat vermeld dat de sollicitatieprocedures zijn beëindigd.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
De rechtbank beoordeelt of de korpschef terecht en op goede gronden heeft besloten om de sollicitatieprocedures met eiser te beëindigen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
In dat verband merkt de rechtbank op dat eiser na de zitting in de gelegenheid is gesteld om op de “Leidraad LIRC sollicitatieproces politie LO’s” (Leidraad) te reageren. Eiser heeft deze gelegenheid echter ook gebruikt om nieuwe of andere gronden tegen het “Werving- en selectiebeleid politie” (Beleid) en tegen de toetsing door de korpschef van zijn sollicitaties in te brengen. Voor zover eiser hiermee buiten de door de rechtbank geboden gelegenheid is getreden, laat de rechtbank deze punten buiten beschouwing.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser belang bij de behandeling van zijn beroep?
5.1.
Anders dan waar de korpschef van uitgaat betekent het feit dat de vacatures inmiddels vervuld zijn niet dat eiser bij de afwijzing van zijn sollicitaties geen procesbelang meer heeft.
5.2.
Voldoende procesbelang kan namelijk worden gevonden in het antwoord op de vraag of met het beëindigen van de sollicitatieprocedures in het verleden (al dan niet rechtmatig) inbreuk in eisers rechtpositie is gemaakt. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 8 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:902, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK8782.
5.3.
Daar komt bij dat als de uitkomst van deze procedure is dat het bestreden besluit geen stand kan houden, de korpschef daaraan consequenties moet verbinden. Dit betekent niet dat de plaatsing van de op die vacatures geplaatste medewerkers ongedaan moet worden gemaakt. Een consequentie kan bijvoorbeeld ook zijn dat eiser een ‘voorkeurspositie’ wordt toegekend op basis waarvan hij bij een toekomstige sollicitatie naar dezelfde functie voor een sollicitatiegesprek wordt uitgenodigd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 18 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2856.
Heeft de korpschef in strijd met zijn werving- en selectiebeleid de sollicitatieprocedures met eiser beëindigd?
6.1.
Eisers betoog dat de korpschef het beëindigen van zijn sollicitatieprocedures ten onrechte (ook) op de Leidraad heeft gebaseerd, slaagt niet.
6.2.
De rechtbank begrijpt uit de in beroep gegeven toelichting van de korpschef dat op de drie opengestelde vacatures een groot aantal kandidaten heeft gereageerd en dat de selectiecommissie daarom twee briefselecties heeft toegepast. De eerste aan de hand van de harde eisen (zoals werk- en denkniveau, politiediploma en voorrangspositie). Niet in geschil is dat eiser hieraan heeft voldaan en om die reden tot de tweede briefselectie is toegelaten. De tweede briefselectie heeft plaatsgevonden op basis van de criteria voor briefselectie uit de Leidraad die is bedoeld als richtlijn of aanvulling op het Beleid. Aan deze criteria voldeed eiser niet. De Leidraad bevat voorts tips over het uitvoeren van een briefselectie en het voeren van sollicitatiegesprekken.
6.3.
Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft de korpschef met de gekozen procedure niet in strijd met het Beleid gehandeld. Op pagina 3, voetnoot 1, van het Beleid staat expliciet dat voor sollicitaties naar tijdelijke werkzaamheden procesafwijkingen mogen worden afgesproken.
Uit de vacatureteksten blijkt dat het bij de functie van Liaison Officer om dergelijke tijdelijke werkzaamheden gaat, namelijk maximaal zes maanden voorbereiding, vier jaar uitzending en maximaal drie maanden afbouw. Dat het bij de functie van Liaison Officer om tijdelijke werkzaamheden gaat die met de voetnoot zijn bedoeld, heeft de korpschef tijdens de zitting – onweersproken – bevestigd. Voor zover de korpschef van het Beleid is afgeweken, was deze afwijking op basis van dat Beleid dan ook toegestaan.
6.4.
Dat de ondernemingsraad (OR) niet met de Leidraad heeft ingestemd, leidt niet tot een andere conclusie. De Wet op de ondernemingsraden (WOR) heeft namelijk een eigen rechtsgang die gaat over de naleving van de in de WOR genoemde verplichtingen om met de OR overleg te plegen, bij de OR advies in te winnen of van de OR instemming te krijgen. Het is daarom niet aan de bestuursrechter om in een individuele zaak over een afgewezen sollicitatie te beoordelen of de korpschef in overeenstemming met de WOR heeft gehandeld. Er is niet gebleken dat rond de Leidraad van een WOR-rechtsgang gebruik is gemaakt. In deze zaak moet daarom van de geldigheid van de Leidraad worden uitgegaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:543.
6.5.
Eisers betoog dat hij niet van de Leidraad op de hoogte was op het moment dat hij solliciteerde, leidt ook niet tot een andere conclusie. Eiser had namelijk wel in redelijkheid van de Leidraad op de hoogte kunnen zijn. Zo had hij van de in de vacatureteksten geboden mogelijkheid gebruik kunnen maken om vragen over de sollicitatieprocedure te stellen. Eiser heeft tijdens de zitting bevestigd dat hij hiervan geen gebruik heeft gemaakt.
6.6.
Ook eisers betoog over de manier en het moment waarop de korpschef de Leidraad in de procedures tegen de bestreden besluitvorming heeft ingebracht, leidt niet tot een andere conclusie. De Leidraad is in beroep in het geheel ingediend en eiser heeft na de zitting nog tweemaal daarop gereageerd. De relevante passages uit de Leidraad heeft eiser echter ook al in de bezwaarprocedure ontvangen. Eiser heeft dus in bezwaar en in beroep op (het relevante gedeelte van) de Leidraad kunnen reageren. Eiser is dan ook niet in zijn belangen geschaad, doordat hij in de bezwaarprocedure niet de volledige Leidraad tot zijn beschikking had.
Heeft de korpschef in redelijkheid besloten om de sollicitatieprocedures met eiser te beëindigen?
7.1.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Het bestuursorgaan heeft hierbij beoordelingsvrijheid. De toetsing door de rechter is daarom terughoudend en is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:797.
7.2.
Voor alle drie sollicitatieprocedures geldt dat de korpschef deze heeft beëindigd, omdat:
  • eiser geen specifieke relevante ervaring op het thema mensenhandel, geen leidinggevende ervaring en geen toekomstgerichte visie heeft en/of heeft getoond;
  • eiser in zijn sollicitatiebrief niets over het in bezit zijn van een terugkeergarantie heeft gemeld;
  • op het curriculum vitae (cv) een aantal hbo-cursussen en -opleidingen staan die niet het hbo-niveau hebben.
Voor de functie in Italië geldt daarnaast dat niet in de sollicitatiebrief tot uiting is gekomen dat deze post voor eiser een geschikte eerste post is en of dat hij daarvoor voldoende ervaring en kennis heeft.
Voor de functies in Polen en Bosnië-Herzegovina geldt verder dat eiser in zijn sollicitatiebrieven niet is ingegaan op het feit dat dit nieuwe posten zijn en wat dit voor de samenwerking en voor eiser (reflecterend) betekent.
7.3.1.
Wat eiser tegen deze afweging van de korpschef heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de korpschef niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de sollicitatieprocedures te beëindigen.
7.3.2.
Voor eisers betoog over de juistheid van zijn cv geldt dat eiser zelf voor de juistheid daarvan verantwoordelijk is. Het is niet onredelijk dat de korpschef eventuele onjuistheden in het cv meeweegt in zijn besluit om een sollicitatieprocedure te beëindigen. Anders dan eiser aanvoert, is het hierbij niet van belang of eiser ook aan het voor de functie vereiste hbo-niveau voldoet als de al dan niet ten onrechte als hbo-niveau aangemerkte opleidingen en cursussen worden weggedacht. Dat eiser het vereiste hbo werk- en denkniveau heeft, ontkent de korpschef namelijk niet. Het gaat hier alleen om de juistheid van het cv.
Wat partijen over de op eisers cv genoemde taak “projectleider Brasilia, Brazilië” hebben aangevoerd, laat de rechtbank buiten beschouwing. Partijen hebben dit te laat aangevoerd, want pas voor het eerst in de schriftelijke ronden na de zitting. Bovendien zou het op het punt van de juistheid van eisers cv niet tot een andere conclusie hebben geleid.
7.3.3.
Over eisers betoog dat leidinggevende ervaring niet in de vacatureteksten voorkomt en daarom niet in de besluitvorming mocht worden meegewogen, heeft de korpschef in beroep uitgelegd dat ‘leidinggevende ervaring’ niet om het leidinggeven aan mensen gaat maar om leidinggeven aan een proces en het zelfstandig hierin kunnen opereren.
Ondanks dat de woordkeuze voor ‘leidinggeven’ hier een ongelukkige is, volgt de rechtbank de korpschef in deze uitleg. Deze uitleg sluit namelijk aan bij het criterium ‘Zelfsturing/Leidinggevende ervaring’ uit de Leidraad en dit criterium is ook zo in de beoordelingsformulieren van de selectiecommissie omschreven.
Anders dan eiser aanvoert, wordt ook in de vacaturetekst op deze ‘zelfsturing’ ingegaan. Daarin staat namelijk
“Je leidinggevende is in Nederland gestationeerd, dus je moet met deze zelfstandigheid om kunnen gaan.”en
“Daarom moet je de juiste afwegingen kunnen maken en kunnen reflecteren op je eigen gedrag.”.
Verder heeft de korpschef er tijdens de zitting terecht op gewezen dat in de vacaturetekst naar de functie van operationeel specialist C uit het functiehuis van de politie wordt verwezen, waarin over operationele sturing bij en het coördineren van de uitvoering van plannen van aanpak wordt gesproken. Dat de korpschef in zijn besluitvorming het ontbreken van deze ‘Zelfsturing / Leidinggevend ervaring’ heeft meewogen, vindt de rechtbank daarom voor de hand liggend.
7.4.3.
Voor eisers betoog dat ‘toekomstgerichte visie’ niet in de vacatureteksten voorkomt en dat daarom het ontbreken daarvan niet in de besluitvorming mocht worden meegewogen, geldt dat dit in de Leidraad aansluit bij het criterium ‘Het hebben van een visie en zicht op de context (toekomstige invulling) op het LO werk’.
Ondanks dat ‘toekomstgerichte visie’ niet expliciet in de vacatureteksten staat vermeld, wordt er in vacatureteksten wel op ingegaan. Zo staat er in de vacatureteksten:
“Je levert een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de informatie-uitwisseling en de versterking van de internationale opsporingsonderzoeken op het gebied van mensenhandel. Dit doe je door te werken aan een betere informatiepositie op de criminaliteitsrelaties tussen Nederland en (Bosnië-Herzegovina/Italië/Polen) op het gebied van …”.Ook staat in de vacatureteksten: “
Je stimuleert vernieuwing met betrekking tot de internationale operationele en tactische samenwerking, op verschillende niveaus.”.
Dat de korpschef het ontbreken van een ‘toekomstgerichte visie’ in zijn besluitvorming heeft meewogen, vindt de rechtbank daarom niet onredelijk.
7.4.4.
Voor eisers betoog dat ervaring met het thema mensenhandel niet in de vacatureteksten voorkomt en dat daarom het ontbreken daarvan niet in de besluitvorming mocht worden meegewogen, geldt dat in de vacatureteksten wel degelijk meerdere keren staat vermeld dat het taakaccent van deze functies ‘mensenhandel’ is. Met taakaccent worden specifieke taken of werkzaamheden bedoeld die direct uit de functie voortvloeien. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 27 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1023. Dat de korpschef in zijn besluitvorming het ontbreken van ervaring met taken en werkzaamheden op het gebied van mensenhandel heeft meewogen, vindt de rechtbank daarom gerechtvaardigd. De rechtbank begrijpt overigens dat dit punt geen doorslaggevende rol heeft gespeeld
7.4.5.
Voor eisers betoog dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij als interne kandidaat geen terugkeergarantie nodig had, geldt dat het bezit daarvan expliciet in de vacatureteksten als voorwaarde voor een selectiegesprek is opgenomen. Uit de vacatureteksten blijkt niet dat bepaalde groepen daarvan zijn uitgezonderd. Eiser had dus kunnen weten dat ook hij in het bezit van een terugkeergarantie had moeten zijn.
Het is daarom niet onredelijk dat de korpschef het ontbreken daarvan heeft meegewogen in zijn besluit om eisers sollicitatieprocedures te beëindigen. De rechtbank begrijpt uit de toelichting van de korpschef ter zitting dat ook dit punt geen doorslaggevende rol heeft gespeeld.
7.4.6.
Met eiser stelt de rechtbank vast dat in de vacatureteksten inderdaad niet staat vermeld dat de posten in Polen en Bosnië-Herzegovina nieuwe posten zijn en dat bij de post in Italië al veel spelers met betrekking tot mensenhandel actief zijn. Ondanks dat het de korpschef gelet op zijn beoordelingsvrijheid vrijstaat om een sollicitant af te wijzen als de sollicitant op bepaalde punten niet goed uit de verf komt, is het om dit te kunnen beoordelen wel noodzakelijk dat de sollicitant ernaar wordt gevraagd. Met betrekking tot deze twee punten is dit niet gebeurd. Hierdoor kon het voor eiser niet duidelijk zijn dat hij op deze punten in zijn sollicitatiebrieven moest reageren. De korpschef had het ontbreken van deze reactie in zijn besluitvorming daarom niet mogen meewegen.
Dit leidt er echter niet toe dat het bestreden besluit geen stand kan houden. De andere hierboven genoemde redenen waarom de korpschef heeft besloten om eisers sollicitatieprocedures te beëindigen, zijn voldoende voor de conclusie dat de korpschef in redelijkheid heeft besloten om de sollicitatieprocedures te beëindigen.
Heeft de korpschef in strijd met het motiveringsbeginsel gehandeld?
8.1.
Eisers betoog dat de korpschef in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld, hem concreet zicht op de gevolgde procedure heeft ontnomen, voor hem de mogelijkheid van verificatie heeft bemoeilijkt en een rechterlijke toetsing in de weg heeft gestaan, slaagt niet.
8.2.
De korpschef heeft namelijk keuzevrijheid als er meerdere sollicitanten voor dezelfde functie zijn en hoeft in dat verband alleen inzicht te geven in de reden waarom de keuze niet op eiser is gevallen. Dit inzicht heeft de korpschef gegeven. Waarom andere kandidaten geschikt(er) of ongeschikt zijn, hoeft de korpschef niet inzichtelijk te maken. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de CRvB van 13 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:175, en van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3254. Anders dan eiser aanvoert, is het dan ook niet van belang dat de korpschef van de andere sollicitanten geen beoordelingsverslag of scoringslijsten heeft opgesteld. Ook is dit op zich staand onvoldoende reden om aan de objectiviteit van de selectiecommissie te twijfelen.
8.3.
De door eiser genoemde uitspraken van de rechtbank Den Haag van 5 september 2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0561, en van de rechtbank Zutphen van 26 juli 2001, ECLI:NL:RBZUT:2001:AB2838, leiden niet tot een andere conclusie. Anders dan in eisers situatie, gaan deze uitspraken over de situatie waarin niet inzichtelijk is gemaakt waarom de sollicitant zelf is afgewezen.
Heeft de korpschef in strijd met het fair play-beginsel gehandeld?
9.1.
Eisers betoog dat de korpschef in strijd met het fair play-beginsel heeft gehandeld door sollicitanten voor de ene vacature voor een selectiegesprek in het kader van een andere vacature uit te nodigen, slaagt niet.
9.2.
De rechtbank ziet niet in op welke manier eiser door deze handelswijze van de korpschef is benadeeld. De sollicitatieprocedures van eiser zijn door de korpschef beëindigd na een zorgvuldige afweging op de punten van motivatie, kennis en ervaring.
De korpschef heeft in alle drie procedures dezelfde afweging moeten maken, los van de andere sollicitanten. Dat er mogelijk andere sollicitanten waren die voor meerdere functies geschikt zijn bevonden en zijn uitgenodigd voor een gesprek in het kader van een andere vacature, doet niet af aan de afwegingen van de korpschef ten aanzien van eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat van de korpschef niet wordt verwacht dat hij alsnog de sollicitatieprocedures met eiser voortzet of dat hij op een andere manier aan eiser genoegdoening geeft. Ook krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en
mr. J.J.R. Lautenbach, leden, in aanwezigheid van mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
Griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.