ECLI:NL:RBZUT:2001:AB2838

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/1354
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende motivering van het advies van de bezwaarschriftencommissie in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 26 juli 2001 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de benoeming van een ambtenaar. Eiser, die als brigadier werkzaam was in team X, had gesolliciteerd naar de functie van Coördinator planning district B. Na een gesprek met de selectiecommissie werd besloten om eiser niet te benoemen, wat hem op 5 april 2000 werd meegedeeld. Eiser diende hiertegen bezwaar in, maar dit werd door de Korpsbeheerder van de Regionale Politie X ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het advies van de bezwaarschriftencommissie niet op een deugdelijke en kenbare motivering was gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat de selectiecommissie haar advies niet schriftelijk had vastgelegd, waardoor er geen inzicht was in de afwegingen die tot het advies hadden geleid. Ook was niet aangetoond dat de districtschef op de hoogte was van deze afwegingen, wat leidde tot onduidelijkheid over zijn eigen besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat besluiten deugdelijk gemotiveerd zijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moest worden vergoed.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 00 / 1354
UITSPRAAK
in het geding tussen:
B, wonende te X, eiser,
en
de Korpsbeheerder van de Regionale Politie X, te Y, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 november 2000.
2. Feiten
Eiser is als brigadier geplaatst in het team X. In dat team is hij kwalitatief boventallig (bovenschalig). Na openstelling van de vacature “Coördinator planning district B” (hierna: de functie) heeft eiser daarop bij brief van 8 maart 2000 schriftelijk gesolliciteerd. Op 3 april 2000 heeft eiser gesproken met een selectiecommissie. Vervolgens heeft de districtschef van het district B, namens verweerder, conform het advies van de selectiecommissie besloten eiser niet in de door hem geambieerde functie te benoemen. Dit besluit is aan eiser bij brief van 5 april 2000 bekendgemaakt. Daarna is de heer C in de functie benoemd.
Het door eiser tegen het besluit van 5 april 2000 ingediende bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit door verweerder ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten schriftelijk nader uiteengezet.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 april 2001, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.E.J. Splinter.
4. Motivering
Vooropgesteld wordt dat de rechterlijke toetsing in een geval als het onderhavige een terughoudende dient te zijn, in de zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of het in geding zijnde besluit op onvoldoende gronden berust.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder met het oog op de werving en selectie van medewerkers het op 19 december 1997 bekendgemaakte “Wervings- en selectiebeleid 1997” hanteert. Volgens dit beleid wordt, alvorens tot openstelling van een vacature wordt overgegaan, bezien of deze vacature vervuld kan worden middels het selecteren van medewerkers die zich in een herplaatsingstraject bevinden in verband met sociaal-medische en/of andere buitengewone omstandigheden (o.a. boventalligheid).
Daarnaast heeft verweerder de “Regeling afbouw bovenschaligheid 2000” vastgesteld. Doel van die regeling is de bestaande bovenschaligheid (een functionaris geplaatst in een hogere schaal dan die behorend bij de functie die hij feitelijk vervult) af te bouwen. Op grond van deze regeling wordt de integrale manager voorafgaande aan de openstelling van een vacature voor een periode van 2 weken de gelegenheid gegeven om via matching in de vacature te voorzien. Onderdeel van deze regeling zijn zogenaamde spelregels. Daarin is onder meer geregeld dat vanwege bovenschaligheid bij voorkeur die kandidaat wordt benoemd die de schaal heeft die aan de vacante functie is verbonden. Het kwaliteitscriterium blijft evenwel doorslaggevend.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder conform het voornoemde beleid de selectieprocedure heeft gevoerd.
Eiser is voorts van mening dat hij mede gelet op zijn ervaring als planner voor het team X geschikt is voor de functie. Hij heeft gemotiveerd aangegeven niet te begrijpen op basis waarvan de districtschef in navolging van de selectiecommissie de in het besluit in primo verwoorde conclusies heeft getrokken.
Volgens dit besluit is de commissie tot haar advies gekomen aangezien was gebleken dat eisers motivatie voor en oriëntatie op de functie, zijn kennis van voor roosterplanning essentiële begrippen, alsmede zijn visie op het verder ontwikkelen hiervan en zijn advies- en onderhandelingsvaardigheid en beslissingsbereidheid onvoldoende waren.
Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
De aan besluitvorming te stellen eisen, zoals deze zijn neergelegd in de Awb, brengen met zich dat wanneer een bestuursorgaan zich in het kader van besluitvorming laat adviseren, hij zich op grond van de beschikbare gegevens zelfstandig een oordeel dient te vormen over het uitgebrachte advies in welk verband hij zich - mede - ervan dient te vergewissen dat aan de conclusies van de adviseur(s), noch naar de inhoud noch naar de wijze van tot stand komen, zodanige gebreken kleven dat het besluit niet, althans niet zonder meer, op die conclusies mag worden gebaseerd.
Het in de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering vereist daarnaast dat de aan een besluit ten grondslag liggende beweegredenen voor de belanghebbende voldoende kenbaar moeten zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze vereisten in het onderhavige geval niet voldaan.
Niet is gebleken dat de selectiecommissie haar advies en de motivering op schrift heeft gesteld. Hierdoor bestaat er geen inzicht in de afwegingen welke haar tot dit advies hebben geleid.
Voorts is niet gebleken dat de districtschef kennis heeft gekregen van de door de selectiecommissie gemaakte afwegingen dan wel welke informatie (langs andere weg) hem is verstrekt. Daardoor blijft ongewis of en zo ja welke zelfstandige afweging de districtschef heeft gemaakt
Ter motivering van het thans bestreden besluit heeft verweerder naar het aan hem door de Bezwaarschriftencommissie uitgebrachte advies verwezen.
Ingevolge artikel 3:49 van de Awb kan ter motivering van een besluit worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.
De Bezwaarschriftencommissie heeft in haar advies volstaan met de constatering dat eiser volgens de selectiecommissie niet aan de kwaliteitseisen voldeed. De Bezwaarschriftencommissie heeft voorts het standpunt ingenomen dat zij niet kan treden in de beoordeling zoals deze door de leden van de selectiecommissie is gemaakt.
Niet is gebleken dat de Bezwaarschriftencommissie kennis heeft genomen van de overwegingen (van de leden) van de selectiecommissie, dan wel van de overwegingen die de districtschef er toe hebben geleid dat advies over te nemen. Weliswaar is de rechtbank met de Bezwaarschriftencommissie van oordeel dat niet kan worden getreden in de beoordeling van eisers kwaliteiten zoals verricht door de selectiecommissie doch dat neemt niet weg dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, wel inzichtelijk dient te worden gemaakt of deze beoordeling het uitgebrachte advies kan dragen.
Verweerder heeft zich voor de motivering van het thans bestreden besluit dan ook niet kunnen baseren op het aan hem uitgebrachte advies van de Bezwaarschriftencommissie.
Naar het oordeel van de rechtbank is het thans bestreden besluit dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen en ontbeert het een deugdelijke motivering, hetgeen ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb wel is vereist.
Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd.
Niet is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
Ter voorlichting van eiser wordt nog opgemerkt dat het niet uitgesloten moet worden geacht dat, gelet op de aan de rechtbank toekomende beperkte toetsing, het primaire besluit van 5 april 2000 uiteindelijk wel in stand zal kunnen blijven.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het betaalde griffierecht van ¦ 225,-- aan eiser wordt vergoedt;
- wijst de politieregio Noord- en Oost-Gelderland aan als de rechtspersoon die het genoemde bedrag aan eiser dient te voldoen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: