ECLI:NL:CRVB:2021:2856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/4087 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van afwijzing sollicitatie voor functie docent bij de Politieacademie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de politie, had gesolliciteerd naar de functie van docent C - Algemene Politiële Vaardigheden, maar werd afgewezen vanwege het ontbreken van een afgeronde WO-masteropleiding. De Raad oordeelde dat het e-mailbericht van 31 juli 2019, waarin werd aangegeven dat een masterdiploma niet als harde selectie-eis gold, als aanvulling op het eerdere besluit van 3 juli 2019 moest worden gezien. De Raad kwam tot de conclusie dat de appellant nog steeds procesbelang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, ondanks dat hij na de herhaalde openstelling van de vacature in maart 2020 had besloten niet te solliciteren. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering bij afwijzingen van sollicitaties en de noodzaak om procesbelang te blijven erkennen, zelfs na wijzigingen in de vacature.

Uitspraak

20.4087 AW

Datum uitspraak: 18 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2020, 19/5143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. de Casparis, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, kantoorgenoot van mr. De Casparis. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Dijkstra en drs. B.A.J. Luttik.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam bij de politie in de functie van [functie]
, salarisschaal 10. Op 9 september 2018 heeft hij gesolliciteerd naar de functie van docent C - Algemene Politiële Vaardigheden bij de Politieacademie, salarisschaal 10. Bij besluit van 31 oktober 2018 (besluit 1) is appellant voor deze functie afgewezen omdat hij niet beschikt over een afgeronde WO-masteropleiding. Op 6 december 2018 heeft appellant opnieuw gesolliciteerd op de nogmaals opengestelde vacature voor dezelfde functie. Bij besluit van 28 januari 2019 (besluit 2) is appellant meegedeeld dat hij niet wordt uitgenodigd voor een selectiegesprek en dat daarmee de sollicitatieprocedure voor hem is beëindigd. Redenen hiervoor zijn gelegen in zijn brief en het ontbreken van een afgeronde masteropleiding. Appellant heeft tegen zowel besluit 1 als besluit 2 bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 3 juli 2019 zijn de bezwaren gegrond verklaard en de besluiten 1 en 2
vernietigd vanwege het ontbreken van een draagkrachtige motivering en vanwege onvoldoende zorgvuldige voorbereiding. Daaraan ligt ten grondslag dat de afwijzing vanwege het ontbreken van een masteropleiding geen stand kan houden, omdat het voor de functie geldende opleidingsprofiel een hbo-opleiding verlangt. Als de werkgever het hebben van een masteropleiding van (aanmerkelijk) gewicht acht, had voor de hand gelegen dat dit aspect onderdeel had uitgemaakt van de vacaturetekst. Dit is echter niet gebeurd. Het aan het LFNP gekoppelde opleidingsprofiel wordt verder niet terzijde geschoven met de bij de Politieacademie gehanteerde, van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie afkomstige, eis dat docenten minimaal één niveau hoger zijn opgeleid dan de studenten aan wie zij lesgeven. Bepaald is dat in overleg met appellant moet worden bezien of zijn sollicitatie alsnog in behandeling kan worden genomen. Als dat het geval is, zal hij worden uitgenodigd voor een gesprek en zal het Beleid Werving en Selectie Nationale Politie van 14 oktober 2016 onverkort moeten worden toegepast.
1.3.
Op 31 juli 2019 heeft naar aanleiding van het besluit van 3 juli 2019 een gesprek tussen het sectorhoofd VPO van de Politieacademie (L) en appellant plaatsgevonden, waarvan L de inhoud heeft vervat in enkele e-mailberichten, waaronder een e-mailbericht van 31 juli 2019 om 21:18 uur. Daarin staat onder meer dat de Politieacademie een masterdiploma niet als harde selectie-eis voor de functie van Docent C stelt en een kandidaat daarop dus ook niet afwijst. De directie van de Politieacademie, die ná het selectietraject moet instemmen met de benoeming, houdt wel vast aan de professionaliteitseis dat een docent één niveau hoger is opgeleid dan zijn studenten, of dat is afgesproken op welke wijze en op welke termijn de geselecteerde kandidaat daaraan kan voldoen. Appellant wordt van harte uitgenodigd om te solliciteren op een van de openstaande vacatures voor docent.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard
vanwege het ontbreken van voldoende procesbelang.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen
uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank en de korpschef is de Raad van oordeel dat het in rechtsoverweging 1.3 genoemde e-mailbericht van 31 juli 2019 als aanvulling op het besluit van 3 juli 2019 moet worden gezien. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen wordt de beslissing op bezwaar daarmee gevormd door het besluit van 3 juli 2019 en het e-mailbericht van 31 juli 2019, in onderlinge samenhang (hierna gezamenlijk aangeduid als het bestreden besluit).
4.2.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dit procesbelang is niet komen te vervallen doordat appellant na de herhaalde openstelling van de vacature in maart 2020 heeft besloten niet te solliciteren, en de vacature na die herhaalde openstelling is gewijzigd naar de functie van Docent Studiebegeleiding. Immers, die omstandigheden nemen niet weg dat als het bestreden besluit geen stand zou houden, de korpschef daaraan op enigerlei wijze consequenties in de vorm van bijvoorbeeld een nadere plaatsingsinspanning zou hebben te verbinden. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep inhoudelijk beoordelen.
4.3.
De Raad stelt vast dat de vacature van Docent Algemene Politiële Vaardigheden ten tijde van het besluit op 3 juli 2019 en ook ten tijde van de voltooide beslissing op bezwaar, niet openstond. De korpschef was toen met een geselecteerde kandidaat in onderhandeling over arbeidsvoorwaarden. Het alsnog in behandeling nemen van een sollicitatie van appellant naar die functie was daarmee op dat moment niet mogelijk. Daarmee ligt de vraag voor of op andere wijze voldoende gevolg is gegeven aan de gegrondverklaring van de bezwaren. De Raad oordeelt dat dat het geval is. Op 31 juli 2019 hebben L en appellant een gesprek gevoerd over (mogelijke) vervolgstappen. In een mailwisseling daarna is wat besproken is vastgelegd, en heeft L een en ander nader toegelicht. L heeft appellant gewezen op mogelijke, verschillende docentfuncties binnen diverse onderwijsteams van de Politieacademie. Appellant is van harte uitgenodigd om te solliciteren op een van de openstaande vacatures voor docent. Verder heeft L appellant een oriëntatie geboden op andere functies en rollen op het gebied van leren, ontwikkelen, begeleiden, coachen en examineren. Ook heeft L appellant nogmaals kenbaar gemaakt voor de functie van Docent C een masterdiploma niet als selectie-eis geldt. Daarbij is toegelicht dat afwijking mogelijk is van de voorwaarde dat een kandidaat een niveau hoger is opgeleid dan zijn studenten, als afspraken kunnen worden gemaakt over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de geselecteerde kandidaat alsnog aan de bewuste voorwaarde kan voldoen. Met deze handreikingen is afdoende gevolg gegeven aan de gegrondverklaring van de bezwaren. Niet valt in te zien welke verdere acties nog mogelijk waren geweest. Appellants functiegeschiktheid was in de beide sollicitatieprocedures immers nog in het geheel niet beoordeeld. Tot verdergaande tegemoetkomingen dan die welke tot stand zijn gekomen, zoals bijvoorbeeld het direct aanstellen van appellant in een vergelijkbare functie, behoefde dan ook niet te worden overgegaan.
4.4.
Wat is overwogen in 4.3 betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten bedragen € 1.496,- wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
  • € 1.496,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
  • € 265,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B.H.B. Verheul