ECLI:NL:CRVB:2023:175
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing sollicitatie voor functie bij de Staatssecretaris van Defensie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Defensie om hem niet aan te wijzen voor de geambieerde functie. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2022, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, wordt door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De staatssecretaris had in zijn besluit van 10 januari 2020, dat na bezwaar werd gehandhaafd, aangegeven dat appellant niet de meest geschikte kandidaat was. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen en een motiveringsgebrek in het bestreden besluit gepasseerd, maar de staatssecretaris werd wel veroordeeld tot betaling van het griffierecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure het resultaat is van een beoordeling van de capaciteiten van de kandidaten in relatie tot de functie-eisen. De rechterlijke toetsing is terughoudend en beperkt zich tot de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad benadrukt dat er geen rechtsregel is die de staatssecretaris verplicht om vakbonden bij de keuze te betrekken. Bovendien zijn de sollicitatiebrief en het cv van de andere kandidaat niet relevant voor de beoordeling van de afwijzing van appellant.
De coronapandemie heeft geleid tot vertraging in de hoorzitting, maar de Raad oordeelt dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Het hoger beroep wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.