ECLI:NL:CRVB:2023:175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
22 / 1854 MAW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing sollicitatie voor functie bij de Staatssecretaris van Defensie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Defensie om hem niet aan te wijzen voor de geambieerde functie. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2022, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, wordt door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De staatssecretaris had in zijn besluit van 10 januari 2020, dat na bezwaar werd gehandhaafd, aangegeven dat appellant niet de meest geschikte kandidaat was. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen en een motiveringsgebrek in het bestreden besluit gepasseerd, maar de staatssecretaris werd wel veroordeeld tot betaling van het griffierecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure het resultaat is van een beoordeling van de capaciteiten van de kandidaten in relatie tot de functie-eisen. De rechterlijke toetsing is terughoudend en beperkt zich tot de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad benadrukt dat er geen rechtsregel is die de staatssecretaris verplicht om vakbonden bij de keuze te betrekken. Bovendien zijn de sollicitatiebrief en het cv van de andere kandidaat niet relevant voor de beoordeling van de afwijzing van appellant.

De coronapandemie heeft geleid tot vertraging in de hoorzitting, maar de Raad oordeelt dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Het hoger beroep wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 1854 MAW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2022, 21/5919 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 13 januari 2023

PROCESVERLOOP

Zitting heeft: H. Lagas, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M.R. van den Ende en [naam].

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 10 januari 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 28 juli 2021, heeft de staatssecretaris aan appellant meegedeeld dat de door hem geambieerde functie van [functie] niet aan hem is toegewezen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een motiveringsgebrek in het bestreden besluit gepasseerd en heeft de rechtbank hierin aanleiding gezien om de staatssecretaris te veroordelen tot betaling van het door appellant betaalde griffierecht.
3.1.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576) de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure, zoals hier aan de orde, het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
3.2.
Op de door appellant gewenste functie heeft naast appellant nog een kandidaat gesolliciteerd. Dat betekent dat het bevoegd gezag de keuzevrijheid had ten aanzien van deze kandidaten. Dat neemt niet weg dat een bestuursorgaan in een geval als dit wel enig inzicht moet bieden en moet onderbouwen waarom de keuze niet op appellant is gevallen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 22 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3533.
3.3.
Er is geen rechtsregel die de staatssecretaris in een geval als dit verplicht de vakbonden bij deze keuze te betrekken.
3.4.
De sollicitatiebrief en het cv van de andere kandidaat zijn, mede gelet op de terughoudende toetsing van de rechter bij een sollicitatie, niet aan te merken als de op deze zaak (lees: de sollicitatie van appellant) betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Voor toetsing van de afwijzing is het niet noodzakelijk om kennis te nemen van deze stukken. Dit staat los van eventuele privacy bescherming.
3.5.
De coronapandemie bracht mee dat appellant op zijn bezwaarschrift van 19 februari 2020 pas op de fysieke hoorzitting van 28 september 2020 is gehoord. In een ander geval heeft de Raad geoordeeld [1] dat een vertraging vanwege de eerste lockdown in de coronapandemie overmacht voor het bestuursorgaan oplevert. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat appellant door de vertraging in de planning van de fysieke hoorzitting niet is benadeeld als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb.
4. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) H. Lagas

Voetnoten

1.CRvB 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1254.