Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Datum en tijdstip van de bevinding: 14 januari 2021 omstreeks 08:30 uur.
Beoordeling door de rechtbank
Daarnaast hebben de toezichthouders bij de controle geconstateerd dat vijf halve runderkarkassen, een schapenkarkas en een karkas van een ram verontreinigd waren met baansmeer. Terecht merkt verweerder dit aan als een overtreding van punt 3 van Hoofdstuk IX, Bijlage II, van Verordening 852/2004, waaruit volgt dat in alle stadia van de productie, verwerking en distributie levensmiddelen moeten worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd. Zoals het CBb heeft geoordeeld [6] is baansmeer aangetroffen op een karkas een verontreiniging in de zin van dit voorschrift. Terecht hecht verweerder eraan op te merken dat de betreffende karkassen al gestempeld waren. Immers, dat betekent dat de karkassen reeds waren goedgekeurd voor menselijke consumptie, terwijl op deze karkassen bezoedelingen van uitwerpselen, haren en baansmeer zaten, wat een niet gering risico voor de volksgezondheid betekent. Op grond van het hier geldende Specifiek Interventiebeleid Vlees worden beide overtredingen [7] aangemerkt als ernstig (klasse B) waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Verweerder heeft ook niet hoeven volstaan met één boete voor beide overtredingen; van eendaadse samenloop of zodanige samenhang is geen sprake. Weliswaar zijn de verontreinigingen bij dezelfde controle vastgesteld, maar het gaat hier om verschillende soorten verontreinigingen met verschillende oorzaken en om overtreding van verschillende voorschriften. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat reeds één bezoedeld karkas voldoende is om overtreding van één van de feiten vast te stellen, terwijl in dit geval bij elf karkassen/karkasdelen bezoedelingen zijn aangetroffen. De boete is evenmin in strijd met het ne bis in idem-beginsel. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar besluiten van 13 januari 2021 en 15 januari 2021. Die besluiten zagen op een verlaging van de bandsnelheid en schorsing van de erkenning en betroffen corrigerende maatregelen. Daarmee was sprake van herstelsancties en geen bestraffende sancties [8] zoals in onderhavig besluit aan de orde is. Van een dubbele bestraffing is dus geen sprake. Nu deze corrigerende maatregelen niet van belang zijn voor onderhavige boetezaak behoeft de grond van eiseres dat verweerder verschillend zou hebben verklaard over de aanleiding voor deze corrigerende maatregelen geen bespreking meer.
Eiseres voert aan dat verweerder zich bij het verplaatsen van de hoorzitting niet heeft gehouden aan de termijn van artikel 7:4, eerste lid, van de Awb, op grond waarvan belanghebbenden nog tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen. Weliswaar heeft verweerder eiseres op een termijn van zeven in plaats van 10 dagen van tevoren uitgenodigd voor de hoorzitting, maar de rechtbank ziet hierin, in dit geval, geen reden te concluderen dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden. Genoemd voorschrift strekt tot bescherming van een belang waarvan vooraf noch achteraf is gebleken dat dit in onderhavige zaak speelt: de wens om nadere stukken in te dienen voor (of na) de hoorzitting is door eiseres niet geuit. Evenmin is gebleken dat de termijn te kort was voor eiseres om zich op de hoorzitting te kunnen voorbereiden. Bovendien is van belang dat verweerder bij het verplaatsen van de hoorzitting eiseres meerdere data heeft aangeboden, waarbij eiseres zelf het tijdstip mocht bepalen en er zelfs de mogelijkheid is geboden eiseres buiten kantoortijden te horen, terwijl een verhindering van de zijde van eiseres niet is gebleken. Gelet op dit alles is naar het oordeel van de rechtbank van een schending van artikel 7:2 van de Awb geen sprake.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 november 2021, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
- stelt de boete vast op € 4.500,-;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van € 437,50 aan proceskosten van eiseres.