Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2017 op het hoger beroep van:
[naam] , te [plaats] , appellant,
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
In hoger beroep heeft appellant tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerd datten onrechte is geoordeeld dat de bospercelen in 2009 niet tot het bedrijf van appellant behorende landbouwgronden waren. Appellant verwijst naar de uitspraken van het College van 12 februari 2013 (onder meer met kenmerk 11/434 en 11/449). Volgens appellant heeft de rechtbank deze uitspraken niet goed uitgelegd en toegepast. Niet van belang is of appellant op de bospercelen mest heeft gebracht. Dit is een te beperkte uitleg. Het afstemmen van het teelt- en bemestingsplan ziet op het gehele bedrijf. Dat er teelt op het ene perceel plaatsvindt en bemesting op het andere perceel is volgens appellant niet van belang. Appellant wijst er voorts nog op dat hij informatie heeft ingewonnen bij Dienst Regelingen over wanneer bospercelen kunnen meetellen voor de gebruiksruimte. Hij heeft de bospercelen in de Gecombineerde Opgave opgegeven en ingetekend. Het feitelijke gebruik ligt bij hem.