Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2023 in de zaken tussen
[groep ondernemingen 1], hierna tezamen ook: [onderneming 1],
[groep ondernemingen 2], hierna tezamen ook: [onderneming 2],
[groep ondernemingen 3], hierna tezamen ook: [onderneming 3],
de Autoriteit Consument en Markt (ACM),
Inleiding en procesverloop
Totstandkoming van de besluiten
Het boetebesluit
- koloniehouderij waarvan de geproduceerde eieren kooi-eieren worden genoemd;
- scharrelhouderij waarvan de geproduceerde eieren scharreleieren worden genoemd;
- scharrelhouderij met vrije uitloop waarvan de geproduceerde eieren vrije-uitloopeieren worden genoemd;
- biologische houderij waarvan de geproduceerde eieren biologische eieren worden genoemd.
Binnen de bedrijfskolom is in meerdere gevallen sprake van horizontale en verticale integratie. Van de betrokken ondernemingen is [onderneming 1] uitsluitend actief als producent van eiproducten. [onderneming 3] is naast producent van eiproducten tevens actief als leghenhouder. [onderneming 2] is producent van eiproducten, pakstation en leghenhouder. [onderneming 3] en [onderneming 2] kopen naast hun eigen productie ook eieren in bij andere leghenhouders. Alle drie de betrokken ondernemingen zijn dus, onder andere, actief op de (mogelijke) markt voor de inkoop van eieren.
- leghenhouders verkopen per ronde of koppel leghennen bepaalde typen en kwaliteiten eieren. Dit beperkt de uitwijkmogelijkheden gedurende de levensduur van die ronde;
- uit een interview met een brancheorganisatie blijkt dat de afnemers rekening houden met elkaars bestaande inkooprelaties en inkoopcontracten en deze in bepaalde mate respecteren;
- het houderijsysteem (kooi, scharrel, vrije uitloop, biologisch) dat een leghenhouder, al dan niet per stal, heeft geïnstalleerd, staat voor langere tijd vast (circa 10 jaar) vanwege de noodzaak om investeringen terug te verdienen.
- spraken over de inkoopprijzen van industrie-eieren;
- afspraken wie van de betrokken ondernemingen bij welke leghenhouder industrie-eieren in ging kopen, of in bleef kopen, en elkaar hielpen om dit te bewerkstelligen door informatie uit de onderhandelingen met leghenhouders aan elkaar door te geven;
- afspraken om tegelijkertijd de inkoopprijzen van industrie-eieren met hetzelfde bedrag te verlagen.
Het publicatiebesluit
Beoordeling door de voorzieningenrechter
- doordat de ACM haar catchment area test (op drie leghenhouders na die kooi-eieren produceerden) heeft gebaseerd op leghenhouders die leveren aan pakstations is de uitkomst van deze test niet bruikbaar, want voor industrie-eieren is de afstand niet of minder relevant dan voor de leghenhouders die tafeleieren leveren.
- De ACM heeft niet onderbouwd waarom zij haar onderzoek naar de afzetgebieden van leghenhouders heeft beperkt tot Nederlandse leghenhouders, en niet ook leghenhouders uit Duitsland en België hierin heeft betrokken, terwijl een benadering van de relevante geografische markt aan de hand van catchment areas, wel vereist dat alle marktdeelnemers worden meegenomen.
- De ACM onderbouwt niet waarom een benadering van de relevante markt aan de hand van catchment areas in dit geval gepast is. Catchment area testen zijn met name relevant voor producten met kenmerken als: hoge vervoerskosten, hoge vereiste leveringszekerheid, duurzaamheid en beperkte houdbaarheid van producten. Deze elementen spelen weliswaar een rol bij tafeleieren, maar niet bij industrie-eieren.
- Bovendien negeert de ACM dat er ketensubstitutie effecten optreden. De ACM had dan ook moeten kijken welke catchment areas weer overlappen of grenzen aan de door de ACM gehanteerde catchment areas. De leghenouders en afnemers in die aangrenzende catchment areas hadden ook meegenomen moeten worden bij het onderzoek.
- de onderzochte populatie is niet representatief. Dit geldt voor zowel de leghenhouders als voor de afnemers van eieren. Voor de afnemers van eieren geldt dat de ACM zonder enige onderbouwing slechts een derde van de afnemers van eieren in Nederland heeft benaderd.
- De ACM had niet gelijktijdig de productmarkt en de geografische markt kunnen onderzoeken nu zij een kunstmatige splitsing maakt tussen industrie- en tafeleieren.
- Veel te weinig respondenten hebben gereageerd om te kunnen spreken van een representatieve populatie. Leghenhouders en afnemers van eieren hebben veelal niet op de enquête gereageerd. Zo hebben bijvoorbeeld maar drie leghenhouders die kooi-eieren produceren gereageerd. Voor afnemers van eieren is het nog erger, slechts twee eiproductfabrikanten hebben gereageerd en slechts één eierhandelaar.
- het klopt weliswaar dat Nederlandse eieren per kilogram enkele eurocenten duurder zijn om te produceren dan Poolse eieren, maar Nederlandse eieren behoren echter tot de goedkoopste van de EU.
- De ACM stelt ten onrechte dat regels voor eieren die als tafelei mogen worden verkocht per land verschillen, want het gaat om geharmoniseerde normen.
- De ACM stelt dat transportkosten hoger worden over een grotere afstand. Dit is op zich zelf niet onjuist, maar transportkosten zijn per kilo heel laag. De kosten zijn dusdanig laag dat ze geen belemmering vormen om eieren over honderden kilometers te vervoeren. Bovendien worden deze kosten relatief juist lager naarmate de afstand waarover de eieren worden vervoerd groter wordt.
- De ACM stelt ten onrechte dat afnemers van eieren die bestemd zijn voor de industrie een hoge mate van leveringszekerheid vereisen. Vloeibare eiproducten zijn maar beperkt houdbaar, ze zijn gekoeld circa een week te bewaren. Ditzelfde geldt echter niet voor eieren die bestemd zijn voor industriële verwerking, die zijn niet aan dergelijke beperkingen gebonden. Deze zijn tot wel een half jaar houdbaar en eiproductfabrikanten houden grote buffers aan. Of een lading eieren een paar dagen eerder of later komt, is daarom irrelevant.
- de ACM berekent de marktomvang enkel op basis van kooi- en scharreleieren, terwijl de Ondernemingen juist ook vrije-uitloop en biologische eieren inkopen bij leghenhouders. Deze eieren zijn veel duurder, waardoor de marktomvang een onderschatting is van de werkelijke markt.
- Noteringen verschillen per gewichtsklasse. De ACM gaat uit van eieren van 56 gram. Dan moet zij ook de noteringen gebruiken voor eieren van dat gewicht. In plaats daarvan gaat de ACM uit van de notering voor eieren van 55 gram tot en met 55,99 gram. De ACM had moeten uitgaan van de (duurdere) noteringen voor eieren van 56 tot 57 gram.
- Onduidelijk is waarom de ACM uitgaat van de noteringen voor witte eieren. De noteringen voor bruine eieren zijn hoger dan voor witte eieren. De ondernemingen kopen zowel witte als bruine eieren in.
- De ACM hanteert enkel Nederlandse noteringen voor de berekening van de waarde van de eieren, terwijl de Duitse noteringen hoger zijn.
- De ACM motiveert niet waarom zij de NOP 1.0 noteringen hanteert zonder enige opslag. Begin 2016 werd juist een nieuwe notering geïntroduceerd, de NOP 2.0, omdat deze meer recht deed aan de omstandigheden op de markt.
- Scenario 1: volgens de ondernemingen is het meest zuiver om uit te gaan van een markt waarbij een ei simpelweg een ei is, en het door de ACM veronderstelde onderscheid (tafel-ei/industrie-ei) niet wordt doorgevoerd. Dit is eveneens in lijn met het eerste rapport en het bij de zienswijzen overgelegde rapport van RBB Economics. Wanneer wordt uitgegaan van een geografische markt bestaande uit Nederland, België en Duitsland komen de marktaandelen van de Ondernemingen gezamenlijk nooit boven de 7%. Indien enkel wordt uitgegaan van Noordwest Duitsland, zijn deze marktaandelen nauwelijks hoger.
- Scenario 2: tegenover een scenario waarbij men uitgaat van alle eieren, hebben de ondernemingen aan Oxera gevraagd te berekenen wat de marktaandelen zijn wanneer wordt uitgegaan van een echt industrie-ei. Klasse B-eieren zijn per definitie industrie-eieren. Naar het oordeel van de ACM geldt dit ook voor kooi-eieren, die volgens de ACM altijd industrieel worden verwerkt. Partijen menen eveneens dat kooi-eieren in Nederland, België Duitsland primair voor de industrie worden geproduceerd (al worden kooi-eieren ook als tafelei afgezet). Uitgaande van een markt voor echte industrie-eieren bestaande uit Nederland, België, Duitsland en Polen komt het gezamenlijk marktaandeel van [onderneming 2] en [onderneming 1] nooit boven de 7%.
- Scenario 3A: de ACM stelt in het Boetebesluit dat de markt voor industrie-eieren bestaat uit kooi-eieren en scharreleieren (zonder BLK). De ACM stelt ook dat mogelijk heel Duitsland tot de markt behoort. Daarnaast behoren en in ieder geval de Poolse leghenhouders [B] en [A] volgens de ACM tot de relevante markt. De ACM rekent niet uit wat dit zou betekenen voor de marktaandelen van de Ondernemingen. Oxera heeft dit scenario wel doorgerekend en concludeert dat, indien hiervan wordt uitgegaan, [onderneming 1] en [onderneming 2] een gezamenlijk marktaandeel hebben van minder dan 7%.
- Scenario 3B: zelfs indien wordt uitgegaan van het door de ACM voorgestelde 35% scenario en wordt gecorrigeerd voor Duitsland en Polen, blijven de gezamenlijke marktaandelen van [onderneming 1] en [onderneming 2] wederom onder de 7%.
communicatie die niet relevant is voor de boeteoplegging.
(a) het gezamenlijke marktaandeel van de bij de overeenkomst of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst of de onderling afgestemde feitelijke gedraging van invloed is, groter is dan 10%, en
(b) de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging de handel tussen lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kan beïnvloeden.
Dit betreffen een cumulatieve voorwaarden. Voor de vraag of aan voorwaarde onder b is voldaan, neemt de voorzieningenrechter, met partijen, de Richtsnoeren beïnvloeding van de handel tot uitgangspunt. Punt 52 van de Richtsnoeren beïnvloeding van de handel luidt als volgt:
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen gedeeltelijk toe, met dien verstande dat de ACM het door haar geschoonde boetebesluit en persbericht alleen mag publiceren nadat zij dit heeft geschoond van de boetebedragen en de cijfermatige onderbouwing daarvan;
- bepaalt dat de ACM het door de ondernemingen betaalde griffierecht van in totaal € 1.095 (driemaal € 365) aan hen vergoedt;
- bepaalt dat de ACM aan de ondernemingen tezamen de proceskosten vergoed tot een bedrag van € 3.348.