7.5.In dit verband kan verzoekster niet worden gevolgd in haar stelling dat een recall ten aanzien van diverse rauwe vleesbewerkingen niet nodig was omdat de afnemers die zelf konden verhitten. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat uit artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 weliswaar volgt dat in de handel gebrachte producten die zich nog niet in de detailhandel bevinden en die niet aan voedselveiligheidscriteria voldoen, een nadere behandeling mogen ondergaan waardoor het desbetreffende gevaar wordt weggenomen, maar daaruit volgt niet dat verzoekster niet zelf die nadere behandeling zou moeten verrichten. Dit geldt temeer nu niet duidelijk is of verzoekster aan de detailhandel heeft geleverd.
8. Verzoekster kan niet worden gevolgd in haar betoog dat geen sprake is van een niet naleven van artikel 19, derde lid, van Verordening (EG) 178/2002. Vast staat dat zij haar afnemers heeft verzocht een op handen zijnde brief van de NVWA te negeren, welke brief van de NVWA van 10 december 2018 juist het gevolg was van het nalaten van verzoekster om op adequate wijze maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002. Met deze actie heeft zij haar afnemers ontmoedigd om met de bevoegde autoriteiten samen te werken, welke samenwerking was gericht was op het beperken of wegnemen van een risico in verband met een levensmiddel.
9. Voorts faalt het betoog van verzoekster dat geen sprake is van een niet naleven van artikel 19, vierde lid, van Verordening (EG) 178/2002. Uit de hiervoor geschetste voorgeschiedenis – waaronder het herhaaldelijk doen van onvolledige meldingen en het niet naleven van de haar opgelegde last – blijkt zonder meer dat verzoekster bij voortduring tekort is geschoten in de samenwerking met de toezichthouder aan maatregelen om risico’s, verbonden aan een levensmiddel dat zij levert of geleverd heeft, te vermijden of te beperken.
10. Uit het voorgaande volgt dat verzoekster naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tekort is geschoten in het naleven van artikel 19, eerste, derde en vierde lid, van Verordening (EG) 178/2002. Dit levert evenzovele overtredingen op van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen
Gelet op de artikelen 32a en 32b van de Warenwet in verbinding met het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de daarbij behorende bijlage was verweerder daarom naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd tot boeteoplegging.
11. Juist omdat de NVWA verzoekster meermaals heeft moeten bewegen tot actie en verzoekster daarin in telkenmale tekort is geschoten, is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder met toepassing van de artikelen 32a en 32b van de Warenwet in verbinding met artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de daarbij behorende bijlage een of meer omzetgerelateerde boetes heeft kunnen opleggen. Of verzoekster opzettelijk de overtredingen heeft begaan kan en zal de voorzieningenrechter in het midden laten. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat de overtredingen ten minste aan grove schuld aan de zijde van verzoekster zijn te wijten. In dat geval kunnen boetes worden opgelegd ter hoogte van een half procent van de omzet van het boekjaar voorafgaand aan de overtreding. De uiteindelijk aan verzoekster opgelegde boete van € 504.038,- bedraagt minder dan driemaal een boete gerelateerd aan een half procent van de omzet van het voorafgaande jaar. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is ofwel sprake van opzet ofwel sprake van grove schuld, want hoewel verzoekster vanaf 23 november 2018 had moeten weten dat recalls en waarschuwingen noodzakelijk waren, is zij ondanks aandringen en een last nalatig gebleven om een verdergaande recall uit te voeren en heeft zij haar afnemers niet afdoende geïnformeerd, heeft zij een publiekswaarschuwing achterwege gelaten, heeft zij anderen bewogen niet mee te werken met de toezichthouder en heeft zij zelf ook die medewerking niet verleend. De stelling van verzoekster dat haar geen ernstig verwijt valt te maken, omdat zij een andere visie dan verweerder heeft op de noodzaak vlees dat volgens haar niet “ready to eat” is terug te halen, kan hier niet aan afdoen.
12. Omdat uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrecht geen of onvoldoende twijfel heeft aan de rechtmatigheid van de boeteoplegging en de hoogte van de boete, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De financiële omstandigheden van verzoekster maken dit niet anders, want verweerder heeft zelf de betalingsverplichting opgeschort gedurende de bezwaarfase en verzoekster kan nadien een verzoek aan verweerder doen tot het treffen van een betalingsregeling.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder uitstel van betaling heeft verleend gezien de huidige coronamaatregelen en vanwege de door verzoekster in deze procedure overgelegde accountantsverklaring. Daarmee staat naar de voorzieningenrechter onvoldoende vast dat verzoekster niet ook los van het verzoek om voorlopige voorziening uitstel van betaling zou zijn verleend indien zij daarom had verzocht.