Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
de korpschef van politie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
“Het specifieke deel van het afup-pensioen is een aanvulling op het algemeen deel. Het algemene deel en het specifieke deel tezamen voorzien … in een uitkering van 80% ingaande op 60 jarige leeftijd tot ingangsdatum ouderdomspensioen”.Hieruit blijkt echter niet dat de duur van de ontslaguitkering kan worden verlengd. De bepaling heeft namelijk alleen tot doel om het bedrag van de uitkering tot 80% aan te vullen. Zonder die aanvulling zou de uitkering alleen uit het algemene deel van 70% bestaan, zoals uit artikel A.3, tweede lid, van het reglement blijkt. Ook in de toelichting op deze bepaling staat dat het gaat om een uitkering voor de periode tot 65 jaar. Verder is in het AFUP-opbouwreglement geen ander aanknopingspunt te vinden waaruit blijkt dat eisers betoog juist is. Ook op basis van de AFUP-opbouwreglement gold dus een maximale uitkeringsduur van tien jaar.
Kamerstukken II1964/65, 7980, nr. 4, p. 14, en het ABP-pensioenreglement dat de uitkering als bedoeld in de Regeling ontslaguitkering vliegers (oud) na de leeftijd van 65 jaar doorloopt of dat dit is beoogd. Beide gaan namelijk over het pensioen en niet over de uitkering in de zin van de Regeling ontslaguitkering vliegers (oud). Het enkele gegeven dat de in artikel 11 van deze regeling genoemde leeftijd van 65 jaar samenviel met de AOW-gerechtigde leeftijd en pensioen-gerechtigde leeftijd zoals die toentertijd golden, is onvoldoende voor het oordeel dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om bij eventuele toekomstige veranderingen in de AOW-gerechtigde leeftijd de einddatum van de Regeling (oud) op te schuiven. Ook uit goed werkgeverschap vloeit geen verplichting voort om tot een dergelijk opschuiven over te gaan. Van de door eiser omschreven koppeling tussen de Regeling ontslaguitkering vliegers (oud) en de pensioenregelingen is dan ook geen sprake. Dit onderscheidt de Regeling ontslaguitkering vliegers (oud) ook van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UMG) waarin artikel 7 het einde van de uitkering wel en ook expliciet aan de aanvangsdatum van het pensioen koppelt. Dit blijkt ook uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12034. De een-op-een-vergelijking die eiser tussen de Regeling ontslaguitkering vliegers (oud) en de UMG maakt, gaat daarom niet op.
De Nationale Politie ontkent niet dat de leeftijdsgrens discriminerend is en dat hiervoor geen goede reden is”ook niet dat eiser ook na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar nog aanspraak op een ontslaguitkering maakt.
- de vliegers aan wie op basis van de sinds 26 juli 2016 geldende regelgeving flo wordt verleend en die een ontslaguitkering ontvangen (situatie 1);
- de vliegers op wie de uitspraak van 18 juni 2019 van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2019:6248, ziet (situatie 2);
- de top van de nationale politie (situatie 3).
26 juli 2016 geldt dat die mogelijkheid pas tien jaar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd bestaat. Onderdeel van deze vaststellingsovereenkomst is dat het AOW-gat dat na afloop van de ontslaguitkering ontstaat niet door verweerder wordt gecompenseerd. Eiser heeft echter al voor de sinds 26 juli 2016 geldende regelgeving van de mogelijkheid om met flo te gaan gebruikgemaakt, heeft dat niet op basis van een vaststellingsovereenkomst gedaan en tussen hem en verweerder bestaat geen afspraak dat het AOW-gat niet door verweerder wordt gecompenseerd.
9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3104.
€ 714,29 (5/7 deel) voor rekening van de Staat der Nederlanden.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe en de overige verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 714,29;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 285,71;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.564,00;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,00 vergoedt.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 oktober 2021.