In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1989, heeft een aanvraag ingediend op basis van de ziekte van Crohn en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de verwachte verbetering van zijn situatie onvoldoende heeft onderbouwd en dat zijn ziekte van Crohn een chronisch karakter heeft, wat herstel onwaarschijnlijk maakt. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd hebben dat er kans op verbetering is. De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag standhoudt, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Tevens heeft de Raad geoordeeld over het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij is vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en schadevergoeding is toegewezen aan appellant. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en legt de kosten voor de schadevergoeding en proceskosten bij het Uwv en de Staat der Nederlanden.