In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig ambtenaar van het Ministerie van Defensie, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn wachtgeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De staatssecretaris van Defensie had eerder besloten om het wachtgeld te beëindigen, maar had daarbij een aanvullende maatregel getroffen voor de periode tot de AOW-leeftijd. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd wat de financiële gevolgen van de besluiten voor de appellant waren. De Raad concludeerde dat de beëindiging van het wachtgeld geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert, maar dat het bestreden besluit niet draagkrachtig was gemotiveerd. De Raad heeft de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de appellant te beslissen, met inachtneming van de verhoging van de compensatieregeling voor het AOW-gat. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.