ECLI:NL:RBROT:2019:613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
ROT 18/878
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AIO-aanvulling en bewijsverkrijging in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) ontvingen, en de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die deze uitkering met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. De SVB stelde dat eisers niet hadden gemeld dat zij een woning in Turkije bezaten, wat in strijd was met hun inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had gehandeld, omdat eisers niet hadden voldaan aan hun verplichtingen om informatie te verstrekken over hun vermogen. De rechtbank behandelde ook de vraag of het bewijs dat in Turkije was verkregen, rechtmatig was. Eisers voerden aan dat het bewijs in strijd was met het discriminatieverbod en dat de wijze van bewijsverkrijging onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de SVB bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid op basis van afkomst. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de AIO-aanvulling terecht was en dat het bewijs dat in Turkije was verkregen, gebruikt mocht worden in de besluitvorming. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/878

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, te [woonplaats] , tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eisers op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 november 2009 ingetrokken.
Bij besluit van 14 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn toenmalige gemachtigden mr. I. Pieterse en mr. N. Zuidersma.
Op 1 juni 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eisers verzocht om nadere stukken te overleggen.
Bij brief van 5 juni 2018 hebben eisers een brief van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 maart 2018 overgelegd, waarin in een andere zaak van de gemachtigde van eisers vragen zijn gesteld door de Raad.
Bij brief van 27 juni 2018 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 26 juli 2018 hebben eisers gereageerd op de brief van verweerder van 27 juni 2018 en nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 14 augustus 2018 heeft verweerder gereageerd en nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank eisers verzocht te reageren op de uitspraken van de Raad van 1 oktober 2018, waarin is geoordeeld over in het buitenland verkregen bewijs.
Bij brieven van 25 oktober 2018, 23 november 2018 en 18 december 2018 hebben eisers gereageerd en nadere stukken overgelegd.
Op 15 januari 2019 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers ontvingen van verweerder vanaf 1 november 2009 een AIO-aanvulling naar de norm voor gehuwden, in aanvulling op hun pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ van 3 april 2015 hebben eisers verklaard dat zij in juli 2015 naar het buitenland zullen gaan en dat zij zullen verblijven op het adres [adres] in Turkije. Daarbij hebben zij verklaard dat zij geen eigenaar zijn van een woning in het buitenland en dat zij zullen verblijven bij familie. Verweerder heeft eisers vervolgens geselecteerd voor een project, in verband waarmee een onderzoek heeft plaatsgevonden naar het verblijf en vermogen van eisers in het buitenland. Op 25 augustus 2016 hebben medewerkers van verweerder een aangekondigd huisbezoek afgelegd bij eisers. Tijdens dit huisbezoek hebben eisers verklaard dat het door hun opgegeven vakantieadres in Turkije een huis betreft dat van hun zoon is. Voorts hebben eisers hun TC Kimlik-nummer verstrekt. Om de opgave van eisers te verifiëren heeft verweerder de Attaché voor Sociale Zaken in Turkije gevraagd nader onderzoek te doen naar het vermogen van eisers in het buitenland. Bij brief van 22 maart 2017 is verweerder door Bureau Attaché Sociale Zaken (Bureau Attaché) geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek. Daaruit is gebleken dat op 9 maart 2017 door middel van gegevens van de Afdeling Onroerende Zaakbelasting (OZB) van de deelgemeente [gemeente 1] , is vastgesteld dat het genoemde adres een perceel betreft met de kadastrale ligging [nummer] . Tevens is gebleken dat ten aanzien van de woning op het perceel twee belastingaangiftes staan geregistreerd op de naam van eiser en één op de naam van eiseres. Verder is blijkens de rapportage vastgesteld dat eiser vanaf 1988 mede-eigenaar van de woning is geweest, dat eiseres vanaf 1995 de andere mede-eigenaar is geweest en dat de woning op 19 maart 2015 is verkocht aan een derde persoon. Tijdens het onderzoek is de waarde van de woning op het perceel door een lokale makelaar getaxeerd op € 25.000,-. Bij brief van 21 april 2017 heeft verweerder eisers onder meer verzocht om informatie over de verkoop van het onroerend goed (een verklaring van het Kadaster) te overleggen. Bij brief van 10 juli 2017 heeft de gemachtigde van eisers gereageerd, zonder de gevraagde informatie te overleggen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Bij afzonderlijke brief van 29 september 2017 heeft verweerder aangekondigd dat hij de door eisers te veel ontvangen AIO-aanvulling ten bedrage van € 21.281,48 van hen zal terugvorderen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eisers tot 19 maart 2015 een woning in eigendom hadden en dat de woning in 2015 een waarde van € 25.000,- had. Verweerder stelt dat de onderzoeksgegevens zijn verkregen door raadpleging van openbare bronnen en een bezoek aan de Afdeling OZB van de deelgemeente [gemeente 1] en dat uit navraag bij de Sociaal Attaché is gebleken dat geen wachtwoorden of andere inloggegevens zijn gebruikt. Voorts stelt verweerder dat de wijze waarop de TC Kimlik-nummers tijdens het huisbezoek zijn verkregen niet zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van deze nummers ontoelaatbaar moet worden geacht. Nu eisers niet hebben doorgegeven dat zij een woning in bezit hadden en zij evenmin informatie hebben verstrekt over de verkoop van deze woning en de verkregen koopsom, hebben zij de inlichtingenplicht geschonden. Omdat vragen over het vermogen niet (volledig) zijn beantwoord door eisers, is volgens verweerder niet vast te stellen of eisers over de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2015 en van 19 maart 2015 tot 29 september 2017 recht op een AIO-aanvulling hadden en is het recht op een AIO-aanvulling om die reden terecht ingetrokken. Over de periode van 1 januari 2015 tot 19 maart 2015 is op grond van de taxatie duidelijk geworden dat het vermogen van eisers boven de vermogensgrens lag, zodat de AIO-aanvulling om die reden terecht is ingetrokken.
3. Eisers voeren aan dat verweerder in het kader van een steekproef onderzoek heeft verricht en dat daarbij een ongeoorloofd onderscheid is gemaakt naar afkomst, door het onderzoek te beperken tot AIO-gerechtigden van Turkse afkomst. Een dergelijk onderscheid is enkel gerechtvaardigd als daar zwaarwegende redenen aan ten grondslag liggen. Volgens eisers is daarvan echter geen sprake. Eisers stellen dat verweerder in strijd met het discriminatieverbod heeft gehandeld en dat de bevindingen van het in Turkije verrichtte onderzoek daarom niet als bewijs aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. Indien dit bewijs in rechte zou worden toegelaten, zou dat volgens eisers neerkomen op een schending van het beginsel van ‘fair trial’, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts voeren eisers aan dat er geen directe aanleiding was voor een onderzoek en huisbezoek. Eisers stellen dat de ‘informed consent’ niet tijdig is verleend tijdens het huisbezoek, dat het binnentreden in hun woning als onrechtmatig moet worden aangemerkt en dat artikel 8 van het EVRM is geschonden. De tijdens het huisbezoek verkregen TC Kimlik-nummers moeten volgens eisers worden aangemerkt als ‘verboden vrucht’, waardoor de in het buitenland verkregen onderzoeksresultaten ook om deze reden buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het opvragen van het TC Kimlik-nummer is volgens eisers onrechtmatig en heeft een inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer, terwijl een wettelijke grondslag voor het opvragen van de TC Kimlik-nummers ontbreekt. Eisers stellen dat zij door verweerder worden blootgesteld aan een mogelijke privacy schending in het buitenland. In reactie op de uitspraken van de Raad van 1 oktober 2018 voeren eisers onder meer aan dat het Turkse recht wel degelijk van belang is, aangezien het bewijs wel zou zijn uitgesloten als zou worden geoordeeld dat het naar Turks recht onrechtmatig is verkregen. Eisers wijzen daarbij op het zogenoemde ‘indruiscriterium’. Verder voeren zij aan dat informatie is vergaard via niet openbare websites en dat daarbij een wachtwoord en andere inloggegevens moeten zijn gebruikt.
4.1.
Op grond van artikel 53a van de Pw in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de Pw, is verweerder bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Daarbij mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
4.2.
Met de uitvoering van de bijstandswetgeving zijn aanzienlijke publieke middelen gemoeid. Om misbruik te voorkomen is rechtmatigheidsonderzoek aangewezen. Daarbij is het van belang dat het bijstandsverlenend orgaan dit rechtmatigheidsonderzoek zo efficiënt en effectief mogelijk moet kunnen doen. In een uitspraak van 6 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5009) heeft de Raad geoordeeld dat een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland een legitiem doel dient. Verweerder is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de in artikel 53a opgenomen onderzoeksbevoegdheid een selectie uit het totale bestand van AIO-gerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM wordt gemaakt tussen AIO-gerechtigden.
4.3.
De beroepsgrond van eisers dat sprake is van een dergelijk ongerechtvaardigd verschil in behandeling, omdat verweerder alleen AIO‑gerechtigden die in het buitenland zijn geboren zou benaderen en niet de in Nederland geboren AIO-gerechtigden, slaagt niet. Uit de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2912) volgt dat een onderscheid naar nationale of maatschappelijke afkomst als een ‘verdacht’ onderscheid wordt aangemerkt en daarom moet worden gerechtvaardigd door ‘very weighty reasons’. Hierbij is van belang dat het hier aan de orde zijnde onderscheid in het kader van het onderzoek naar de rechtmatige toepassing van de bijstandswetgeving wordt gemaakt en niet in het kader van een aanspraak op een materieel recht. Nu het recht op bijstand in beginsel niet wordt aangetast zolang er aan de voorwaarden voor bijstandsverlening wordt voldaan, en gezien de aard van het gemaakte onderscheid, wordt een minder strikte ‘very weighty reasons-toets’ gehanteerd dan wanneer sprake zou zijn van een aantasting van een materieel recht. De rechtmatige toepassing van de bijstandswetgeving vormt een zeer zwaarwegende reden voor het gemaakte onderscheid. Verder staat het toegepaste middel in een redelijke verhouding tot dat doel, gelet op de hoge kosten van controle en handhaving en de grote verschillen die bestaan tussen controlemogelijkheden in Nederland en daarbuiten. Van strijd met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM is dan ook geen sprake.
5.1.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4218) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning berust op het bestuursorgaan.
5.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat het aangekondigde huisbezoek van 25 augustus 2016 was bedoeld om het verblijf van eisers in het buitenland te controleren door inzage te krijgen in de paspoorten van eisers en om de TC Kimlik-nummers op te vragen om onderzoek in het buitenland te kunnen doen. Uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat de toezichthouders na het tonen van hun legitimatie toestemming van eisers hebben gekregen om hun woning binnen te treden. Nadat de toezichthouders plaatsnamen op de bank hebben zij eisers medegedeeld wat de reden en het doel van het huisbezoek was. Voorts hebben zij eisers medegedeeld dat het weigeren van het huisbezoek geen directe gevolgen zal hebben voor hun recht op AIO-aanvulling. Eisers hebben hierna de ‘Verklaring omtrent huisbezoek’ ondertekend. Vervolgens hebben eisers desgevraagd hun paspoorten getoond en hun TC Kimlik-nummers verstrekt.
5.3.
Uit het voorgaande blijkt dat het standpunt van eisers dat voorafgaande aan het huisbezoek niet is voldaan aan de eis van ‘informed consent’ juist is. De toezichthouders hebben eisers immers pas volledig op de hoogte gesteld van de reden en het doel van het huisbezoek nadat zij met toestemming van hen de woning binnen waren getreden. Dit leidt in dit specifieke geval, anders dan eisers hebben betoogd, echter niet tot schending van het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij is van belang dat sprake is van een aangekondigd huisbezoek, dat eisers wisten dat de toezichthouders van verweerder waren, dat zij desondanks toestemming hebben gegeven om de woning binnen te treden en dat deze toestemming uitsluitend erop zag om daar verder te praten. Dit blijkt ook uit het feit dat eisers, nadat de toezichthouders hen binnen in de woonkamer hadden geïnformeerd over het doel van het huisbezoek, de toestemming hebben bekrachtigd door ondertekening van de ‘Verklaring omtrent huisbezoek’. Verder is van belang dat de toezichthouders geen verslag hebben gedaan van wat ze hebben waargenomen tijdens het binnentreden tot aan het moment waarop zij eisers volledig hebben geïnformeerd. Verweerder heeft bovendien terecht opgemerkt dat de TC Kimlik-nummers de enige nieuw verkregen informatie van eisers betreft, aangezien het vakantiegedrag van eisers reeds bekend was. Van onrechtmatig overheidshandelen is daarom geen sprake (in vergelijkbare zin de uitspraak van de Raad van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4218). Verweerder heeft de tijdens het huisbezoek verkregen TC Kimlik-nummers van eisers dan ook mogen gebruiken bij het nader onderzoek naar het vermogen van eisers in het buitenland. Daarbij komt dat gelet op de uitspraak van de Raad van 26 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:805) verweerder eisers op grond van de op hen rustende medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw heeft mogen verzoeken om hun TC Kimlik-nummers te verstrekken, in verband met nader uit te voeren onderzoek bij instanties in Turkije.
6.1.
Bij de vraag of bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, bij besluitvorming of de toetsing daarvan in een bestuursrechtelijke procedure rechtmatig mag worden gebruikt, is slechts van belang of dat bewijs naar Nederlands recht, daaronder begrepen het in Nederland geldende internationale en Europese recht, rechtmatig is verkregen. Niet bepalend is of het bewijs naar het recht van de plaats waar het is vergaard, waarop het betrekking heeft of van waaruit het afkomstig is, rechtmatig is verkregen (zie de uitspraken van de Raad van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911, ECLI:NL:CRVB:2018:2912 en ECLI:NL:CRVB:2018:2914).
6.2.
Geen regel van Nederlands recht, daaronder begrepen verdragenrecht, schrijft voor dat bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen. Op grond van het Nederlandse recht dient wel, indien daartoe gronden worden opgeworpen, de toets te worden aangelegd of bijvoorbeeld het gebruik van dat bewijs in strijd komt met regels van een eerlijk proces zoals beschermd door artikel 6 van het EVRM of privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM of anderszins indruist tegen wat van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht.
6.3.
Er is hier op verzoek van een medewerker van Bureau Attaché door derden informatie gegeven. Niet valt in te zien hoe eisers daardoor een eerlijk proces wordt ontnomen, nu zij de mogelijkheid hebben dit bewijs met tegenbewijs te bestrijden. Ook anderszins kan niet worden gezegd dat gebruik van bewijs, dat op verzoek van en aan personen, werkzaam bij of voor verweerder, is verkregen zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De enkele omstandigheid dat de afgifte van dat bewijs naar Turks recht onrechtmatig zou zijn, wat daarvan ook zij, is daartoe onvoldoende.
6.4.
Voor zover in de beroepsgronden van eisers besloten ligt dat (organen van) de Nederlandse staat in strijd handel(t)(en) met regels van het volkenrecht door zonder toestemming van de Turkse autoriteiten of in strijd met het Turks recht onderzoek te doen naar inkomen en vermogen van eisers, kan dat eisers niet baten, omdat die regels van volkenrecht niet de belangen van eisers beogen te beschermen, maar die van de Turkse staat.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval onderzoek heeft plaatsgevonden door de websites van de Turkse gemeenten [gemeente 1] en [gemeente 2] te raadplegen, waarna een bezoek is gebracht aan de Afdelingen OZB van deze gemeenten. Uit de toelichting van verweerder blijkt dat de gemeente [gemeente 2] niet wilde meewerken en dat bij een bezoek aan de gemeente [gemeente 1] , met behulp van de TC Kimlik-nummers van eisers, is gebleken dat een woning op de naam van eisers staat geregistreerd. Op grond van deze informatie heeft een medewerker van Bureau Attaché met een taxateur de locatie bezocht. De door Bureau Attaché verkregen informatie over de onroerende zaak van eisers, is blijkens de verklaring van de Sociaal Attaché verkregen door middel van openbaar toegankelijke registers - zonder gebruik te maken van een gebruikersnaam en wachtwoord - en het stellen van vragen bij de Afdeling OZB van de gemeente [gemeente 1] . Eisers hebben de onjuistheid van deze verklaring van de Sociaal Attaché niet aannemelijk gemaakt. De door eisers overgelegde afschriften van diverse websites, waarvoor een wachtwoord vereist zou zijn, zijn hiervoor onvoldoende, omdat niet aannemelijk is geworden dat deze de door Bureau Attaché geraadpleegde websites betreffen.
7.2.
Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraken van de Raad van 1 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2912 en ECLI:NL:CRVB:2018:2914) en 18 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2975) is de rechtbank van oordeel dat met het raadplegen van gegevens in openbare registers en openbare webpagina’s en het vergaren van informatie van de Afdeling OZB een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eisers wordt gemaakt. Het onderzoek is slechts gedaan in openbare bronnen en in de openbare ruimte en was uitsluitend gericht op het al dan niet beschikken over onroerende zaken en de eventuele waarde daarvan. Evenmin kan worden geoordeeld dat op enig moment een minder ingrijpend onderzoeksmiddel ter beschikking stond om de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand te onderzoeken, omdat eisers het bezit van het vermogen zelf niet hebben opgegeven aan verweerder. Aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. De inbreuk op het respect voor het privéleven van eisers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM was dan ook gerechtvaardigd.
8. Voor zover eisers betogen dat door het verstrekken van de TC Kimlik-nummers door verweerder aan Bureau Attaché en/of de Afdeling OZB, sprake is van een niet-toegelaten verwerking van persoonsgegevens in de zin van de - ten tijde in geding geldende - Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), slaagt dit niet. Hiervoor wordt verwezen naar overweging 4.14. van de uitspraak van de Raad van 18 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2975) en overwegingen 4.6.4. tot en met 4.6.6. van de uitspraak van de Raad van 26 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:806). Uit de genoemde uitspraak van 26 maart 2018 kan bovendien worden afgeleid dat het opvragen en gebruik van de TC Kimlik-nummers geen (ongerechtvaardigde) inbreuk op het privéleven met zich brengt en dat een voldoende rechtsbescherming tegen onrechtmatig gebruik van deze persoonsgegevens openstaat. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat de Attaché voor Sociale Zaken in Turkije bij het onderzoek naar de aanwezigheid van vermogen van eisers op onrechtmatige wijze gebruik zal maken van het TC Kimlik-nummer, bestaan daarvoor geen aanknopingspunten. Van belang hierbij is dat de attaché gehouden is aan de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 65 van de Pw.
9. Anders dan eisers stellen, mogen de onderzoeksresultaten van de rapportage van Bureau Attaché dan ook bij de beoordeling worden betrokken.
10. Vaststaat dat eisers van de onroerende zaak in Turkije geen mededeling aan verweerder hebben gedaan, zodat zij de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw hebben geschonden. Niet is in geschil dat eisers ten tijde hier van belang beschikten over vermogen dat ligt boven de voor hen geldende vermogensgrens. Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, gehouden het recht op AIO-aanvulling van eisers in te trekken.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door eisers ter zitting van 15 januari 2019 is verzocht, het onderzoek te heropenen en aan te houden in afwachting van een door hen (door middel van het doen van aangifte) te starten (straf)rechtelijke zaak in Turkije. Dat, zoals eisers ter zitting hebben gesteld, uit de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2913) volgt dat met een (strafrechtelijk) oordeel van de Turkse rechter zou kunnen worden voldaan aan het zogenoemde ‘zozeer-indruist’-criterium, leidt de rechtbank niet af uit deze door eisers genoemde uitspraak van de Raad. In de uitspraken van 1 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2911, ECLI:NL:CRVB:2018:2912 en ECLI:NL:CRVB:2018:2914) heeft de Raad juist overwogen dat de enkele omstandigheid dat de afgifte van bewijs naar Turks recht onrechtmatig zou zijn, wat daarvan zij, onvoldoende is voor het oordeel dat gebruik van bewijs zozeer indruist tegen wat van een redelijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Hierbij komt dat het onzeker is hoelang de door eisers te starten juridische procedure in Turkije zal gaan duren, zodat ook om deze reden niet tot heropening en aanhouding zal worden besloten.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. A.C. Rop, leden, in aanwezigheid van mr. P.B. Thiemann, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 februari 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.