Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Van onrechtmatig overheidshandelen is daarom geen sprake.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellante, die sinds 2 mei 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellante niet meewerkte aan een huisbezoek en onvoldoende duidelijkheid gaf over haar woon- en leefsituatie. De Raad oordeelde dat er een redelijke grond was voor het huisbezoek, aangezien er twijfels bestonden over de juistheid van de verstrekte gegevens. Appellante had verklaard dat zij alleen woonde, maar er waren aanwijzingen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-partner J, de vader van haar kinderen. De Raad concludeerde dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van deze gezamenlijke huishouding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor de periode van 2 mei 2013 tot en met 13 mei 2014, omdat er onvoldoende bewijs was dat er in die periode sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad droeg het college op om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering en de hoogte van de boete, waarbij rekening gehouden moet worden met de financiële situatie van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van 'informed consent' bij huisbezoeken en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de rechten van betrokkenen.