ECLI:NL:RBOVE:2024:5500

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
AWB_24_2778
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering woonkostentoeslag op basis van hoofdverblijf en noodzakelijke kosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 24 oktober 2024, is het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe om woonkostentoeslag toe te kennen, ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor twee adressen, maar het college weigerde dit op basis van het feit dat eiser en zijn echtgenote in de relevante periode niet op deze adressen hun hoofdverblijf hadden. De rechtbank oordeelde dat de weigering van het college zorgvuldig was voorbereid en toereikend gemotiveerd. Eiser en zijn echtgenote hadden vanaf 2013 niet meer op het eerste adres gewoond en ook op het tweede adres was er geen hoofdverblijf in de periode van 19 januari 2023 tot 9 februari 2024. De rechtbank concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren die het college zouden verplichten om de woonkostentoeslag toe te kennen. Eiser had ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij in vergelijkbare situaties ongelijk werd behandeld ten opzichte van andere inwoners. De rechtbank bevestigde dat de weigering om woonkostentoeslag toe te kennen niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat het college zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid niet had geschonden. De uitspraak benadrukt het belang van het hoofdverblijf en de noodzakelijke kosten in het kader van de Participatiewet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2778

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. S.M. Carabain-Klomp,
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder (het college),
gemachtigde: mr. A.C. Beijering.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om aan hem bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet (PW) toe te kennen.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 7 mei 2023 de aanvraag van eiser en zijn echtgenote om woonkostentoeslag voor de adressen [adres 1] en [adres 2] afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de besluitvorming vooraf ging
4.1.
Eiser en zijn echtgenote woonden in hun eigen woning aan de [adres 1]. Rond 2008 is in de buurt een conflict ontstaan. Dat heeft ertoe geleid dat eiser en zijn echtgenote in 2013 zijn verhuisd naar een woning aan de [adres 3]. Eiser en zijn echtgenote hebben deze woning voor een symbolisch bedrag gehuurd van de gemeente.
4.2.
Volgens de Basisregistratie personen (BRP) is eiser vanaf 1 augustus 2016 ingeschreven op het adres [adres 1]. De echtgenote van eiser was tot
9 februari 2024 ingeschreven op het adres [adres 3]. Vanaf
9 februari 2024 is zij geregistreerd op het adres [adres 2]. Dit is ook een eigen woning van eiser en zijn echtgenote.
4.3.
Met mails van 19 en 24 januari 2023 hebben eiser en zijn echtgenote een toelage woonlasten 2023 (woonkostentoeslag) aangevraagd. Het college heeft met een brief van
17 april 2023 eiser en zijn echtgenote gevraagd om uiterlijk op 27 april 2023 aanvullende informatie aan te leveren. Hierop heeft eiser met een mail van 26 april 2023 gereageerd. Uit de reactie blijkt onder meer dat de woonkostentoeslag is aangevraagd voor de adressen [adres 1] en [adres 2]. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt college
5.1.
Het college heeft aan eiser en zijn echtgenote geen woonkostentoeslag toegekend voor het adres [adres 1], omdat geen sprake is van noodzakelijke kosten voor wonen. Het college stelt dat eiser niet op dit adres woont en dat de woning op dit adres geen zelfstandige woning is.
5.2.
Het college heeft aan eiser en zijn echtgenote ook geen woonkostentoeslag toegekend voor het adres [adres 2], omdat voor dit adres eveneens geen sprake is van noodzakelijke kosten voor wonen. Volgens het college woonden eiser en zijn echtgenote tot en met 9 februari 2024 niet op dit adres.
5.3.
De gewijzigde situatie vanaf 9 februari 2024 is voor het college geen aanleiding geweest om woonkostentoeslag toe te kennen. Het college is van mening dat niet is gebleken van zeer dringende redenen die tot bijstandsverlening aanleiding geven. Daarnaast ziet het college op grond van het buitenwettelijk begunstigend beleid geen aanleiding om tijdelijk woonkostentoeslag te verstrekken. Van een inkomensterugval is immers geen sprake.
Standpunt eiser
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat aan hem woonkostentoeslag moet worden toegekend voor de adressen [adres 1] en [adres 2].
6.2.
Eiser is van mening dat het college de woonkostentoeslag ten onrechte heeft afgewezen op grond van de aanname dat hij niet woonde op de adressen waarvoor hij woonkostentoeslag heeft aangevraagd. Volgens eiser is sprake van noodzakelijke woonkosten. Het gaat om aan wonen gebonden lasten. Dit zijn noodzakelijke kosten van bestaan, die zich voordoen. Voor eiser gelden bijzondere individuele omstandigheden. De gemeente Olst-Wijhe heeft de alternatieve huisvesting, terwijl eiser in zijn eigen woningen niet kon verblijven, in het leven geroepen en gefaciliteerd. Eiser moest tijdelijk elders verblijven vanwege omstandigheden die buiten zijn macht lagen. Eiser heeft woonkosten gemaakt voor deze adressen en deze kosten waren noodzakelijk. De situatie van eiser, waardoor hij niet in zijn eigen woning kon verblijven en elders hoge woonlasten maakte, moet als noodzaak worden erkend. Eiser vindt het niet eerlijk, onredelijk en onbillijk dat het college vanwege de situatie geen woonkostentoeslag toekent. Het college schiet volgens eiser tekort in zijn verantwoordelijkheid.
6.3.
Eiser stelt dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de wijziging vanaf 9 februari 2024. Vanaf die datum woont de echtgenote van eiser op het adres [adres 2].
6.4.
Eiser stelt ook dat het college hem ongelijk behandelt ten opzichte van andere inwoners in vergelijkbare situaties. Andere inwoners die te maken hebben met gedwongen tijdelijke huisvesting, veroorzaakt door situaties buiten hun controle, komen wel in aanmerking voor woonkostentoeslag.
6.5.
Daarnaast doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het college heeft hem geholpen bij het vinden van alternatieve huisvesting en gaf hem de indruk dat hij recht zou hebben op woonkostentoeslag voor de gemaakte kosten. Eiser is van mening dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in toezeggingen en informatie van het college.
6.6.
Eiser stelt verder dat het college het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Eiser is van mening dat de woonkostentoeslag is geweigerd op grond van argumenten die niet consistent zijn met eerdere communicatie en beslissingen.
6.7.
Eiser wijst op de regeling en het buiten wettelijk begunstigend beleid. Volgens eiser is sprake van een dringende reden die aanleiding geeft tot het verstrekken van woonkostentoeslag. Eiser stelt dat het niet toekennen van de woonkostentoeslag onevenredige nadelige gevolgen voor hem heeft. Daarbij wijst eiser op zijn persoonlijke en financiële situatie. De lasten die eiser heeft gehad voor zijn alternatieve huisvesting zijn substantieel en noodzakelijk. Dit heeft consequenties voor zijn financiële situatie.
6.8.
Eiser vindt dat het college maatschappelijk onzorgvuldig handelt door hem geen woonkostentoeslag toe te kennen. Eiser is door overmacht of bijzondere omstandigheden buiten zijn schuld om in de problemen gekomen. Het college was op de hoogte van eisers bijzondere situatie en heeft zelfs bijgedragen aan zijn tijdelijke huisvesting.
6.9.
Tijdens de zitting heeft eiser verteld dat de lasten voor de [adres 1] erg hoog zijn geworden en dat hij deze niet meer kan betalen. Ze zijn al drie maanden niet voldaan. De hypotheekverstrekker zal eiser registreren bij het Bureau Krediet Registratie (BKR).
Overwegingen van de rechtbank
Beoordelingskader
7.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7.2.
De rechtbank moet beoordelen of het college terecht heeft geweigerd om aan eiser voor de adressen [adres 1] en [adres 2] bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag toe te kennen.
7.3.
De te beoordelen periode loopt in dit geval vanaf de datum waarop de woonkostentoeslag is aangevraagd tot en met de datum van het bestreden besluit. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat het college omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het besluit van 7 mei 2023 bij zijn besluitvorming heeft betrokken. De te beoordelen periode loopt dus vanaf 19 januari 2023 tot en met 23 april 2024.
Is sprake van met wonen verbonden kosten
8.1.
Het is vaste rechtspraak dat kosten voor een woning die betrokkene niet bewoont niet kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. [1] De rechtbank gaat daarom eerst na of eiser en zijn echtgenote in de periode
19 januari 2023 tot en met 23 april 2024 woonden in de woningen waarvoor eiser woonkostentoeslag heeft aangevraagd. Van belang is of zij daar hun hoofdverblijf hadden.
8.2.
Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de BRP. [2]
Uit vaste jurisprudentie [3] volgt dat de vraag of sprake is van een tijdelijk verblijf elders, zonder het opgeven van het hoofdverblijf ook dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De duur van het verblijf is één van de omstandigheden waaruit het hoofdverblijf kan worden afgeleid.
Verder volgt uit vaste rechtspraak [4] dat als de woon- en verblijfsituatie wordt gewijzigd met een vooropgezet tijdelijk karakter daarmee in beginsel niet het hoofdverblijf wordt verplaatst. Dit geldt als de wijziging van korte duur is en verband houdt met het tijdelijk niet of niet goed kunnen bewonen van de eigen woning, bijvoorbeeld wegens een renovatie. Daarnaast is vereist dat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkene zich in die periode elders heeft gevestigd en de betrokkene na die – korte – periode in zijn/haar woning moet zijn teruggekeerd.
8.3.
De rechtbank leidt uit het beroepschrift en het verweerschrift af dat eiser en zijn echtgenote in de te beoordelen periode niet daadwerkelijk hebben gewoond op het adres [adres 1]. Zij hadden daar niet hun hoofdverblijf. Eiser en zijn echtgenote verbleven vanaf 2013 op het adres [adres 3]. Hoewel eiser volgens de BRP vanaf
1 augustus 2016 wel is ingeschreven op het adres [adres 1], heeft hij vanaf die datum zijn intrek genomen in het tuinhuis van de [adres 3], zodat hij nog steeds op dit adres verbleef. Eiser heeft in zijn beroepschrift ook gemeld dat hij en zijn echtgenote sinds 2013 vanwege het buurtconflict niet meer kunnen wonen in de woning aan de [adres 1].
8.4.
Van een wijziging van de woon- en verblijfsituatie met een vooropgezet tijdelijk karakter is in het geval van eiser en zijn echtgenote ook geen sprake. Zij verbleven vanaf 2013 al niet meer op het adres [adres 1]. Een verblijf van meerdere jaren is niet van korte duur en eiser en zijn echtgenote zijn niet teruggekeerd naar dit adres. Van extra woonkosten door een tijdelijk verblijf elders is dan ook geen sprake.
8.5.
Verder is duidelijk dat eiser en zijn echtgenote vanaf 19 januari 2023 tot 9 februari 2024 niet hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres 2]. Eiser en zijn echtgenote waren in die periode volgens de BRP niet ingeschreven op dit adres. Eiser en zijn echtgenote verbleven gedurende deze periode op het adres [adres 3].
8.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college aan de weigering van de woonkostentoeslag voor het adres [adres 1] voor de periode 19 januari 2023 tot en met 23 april 2024 terecht ten grondslag heeft gelegd dat eiser en zijn echtgenote daar in die periode niet hun hoofdverblijf hadden en daar dus niet woonden. De rechtbank is eveneens van oordeel dat het college aan de weigering van de woonkostentoeslag voor het adres [adres 2] voor de periode 19 januari 2023 tot 9 februari 2024 terecht ten grondslag heeft gelegd dat eiser en zijn echtgenote in die periode niet op dat adres hun hoofdverblijf hadden en daar dus niet woonden. Dat aan deze panden voor eiser wel lasten verbonden waren, maakt dit niet anders. Dit zijn immers geen kosten die noodzakelijk waren voor het wonen van eiser en zijn echtgenote.
8.7.
Niet in geschil is dat eiser en zijn echtgenote vanaf 9 februari 2024 wonen op het adres [adres 2]. Voor de periode vanaf 9 februari 2024 tot en met
23 april 2024 heeft het college de weigering om woonkostentoeslag toe te kennen niet gebaseerd op het feit dat geen sprake is van met wonen verbonden lasten. Anders dan eiser meent heeft het college de sinds 9 februari 2024 gewijzigde woonsituatie dus wel meegewogen.
(Buiten wettelijk begunstigend) beleid en zeer dringende redenen
9.1.
Volgens het bestreden besluit kan het college op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid tijdelijk een woonkostentoeslag verstrekken, als het inkomen plotseling en buiten eigen schuld is gedaald. Uit de Beleidsregels sociaal domein Olst-Wijhe januari 2024 blijkt dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt als de noodzakelijke kosten kunnen worden betaald uit het inkomen of een financiële buffer.
9.2.
Het college heeft gesteld dat eiser al meerdere jaren aaneensluitend een inkomen op bijstandsniveau heeft en dat geen sprake is van een plotselinge inkomensterugval. Eiser heeft dit niet betwist. Eiser wordt daarom geacht de kosten, voor zover ze noodzakelijk zijn, te kunnen betalen uit zijn inkomen of een financiële buffer, zoals hij dat voorheen kennelijk heeft gedaan. Ook op grond van het (buitenwettelijk begunstigend) beleid komt eiser niet in aanmerking voor bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag voor de kosten van de panden op de adressen [adres 1] en [adres 2].
9.3.
Het college heeft aan de weigering om woonkostentoeslag toe te kennen voor de beide adressen ook ten grondslag gelegd dat geen sprake is van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
9.4.
Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [5] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt ook uit rechtspraak. [6]
9.5.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van een dergelijk acute schrijnende noodsituatie sprake is. De rechtbank is met het college dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van zeer dringende redenen die aanleiding zouden moeten zijn voor het toekennen van bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag.
Gelijkheidsbeginsel
10.1.
Eiser doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In het verweerschrift heeft het college er terecht op gewezen dat eiser geen gelijke gevallen heeft genoemd, die anders zijn beoordeeld dan zijn situatie. Het college heeft in het verweerschrift ook gesteld dat de situatie van eiser uniek is. Het college wijst erop dat de Gemeente Olst-Wijhe niet eerder een dermate grote betrokkenheid heeft gehad in een buurtgeschil en als oplossing een woning aan inwoners heeft verhuurd voor een symbolisch bedrag. De rechtbank vindt dit aannemelijk. Daarom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
Vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel
10.2.1.
Eiser beroept zich ook op het vertrouwensbeginsel. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in uitspraken overwogen dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat de belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlatingen of gedragingen aan het bevoegde bestuursorgaan kunnen worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de belanghebbende op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. [7]
10.2.2.
De rechtbank stelt met het college vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van het college toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat aan hem een woonkostentoeslag zou worden toegekend. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt met welke informatie en door welke medewerker van het college die indruk dan zou zijn gewekt. In het dossier bevindt zich een email van 2 mei 2022 van een medewerker van het college aan de bemiddelaar [naam] (h.o.d.n. [naam]), die eiser tijdens de bezwaarprocedure heeft ingebracht. In deze mail heeft de medewerker van het college gemeld dat een eigenaar van een woning, die de eigen woning ook daadwerkelijk zelf bewoont, op grond van de beleidsregels ‘Armoedebestrijding Olst-Wijhe’ mogelijk in aanmerking kan komen voor een woonkostentoeslag. Daarbij is vermeld dat, als deze situatie in de toekomst aan de orde is, eisers aanvraag zal worden getoetst aan de dan geldende wet- en regelgeving. Bij de mail is het destijds geldende beleid gevoegd. Hiermee is niet toegezegd dat aan eiser een woonkostentoeslag zal worden toegekend, als hij deze aanvraagt. Het college heeft slechts gemeld dat een aanvraag om woonkostentoeslag van eiser zal worden beoordeeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
10.3.
Uit de mail van 2 mei 2022 en de daarbij gevoegde informatie volgt ook dat het college het rechtszekerheidsbeginsel niet heeft geschonden door de woonkostentoeslag niet aan eiser toe te kennen. Uit die mail blijkt immers dat eisers aanvraag om woonkostentoeslag aan de relevante regels zal worden getoetst. In de mail is genoemd dat woonkostentoeslag kan worden toegekend aan een eigenaar van een woning, waarbij de eigenaar de eigen woning ook daadwerkelijk zelf bewoont. De regels zoals ze op 2 mei 2022 golden zijn aan eiser verstrekt. Eiser kon later de Beleidsregels sociaal domein Olst-Wijhe januari 2024 via de website raadplegen. Deze zijn met terugwerkende kracht vanaf
1 januari 2024 in werking getreden. Ze zijn op 28 maart 2024 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Het kon voor eiser dan ook voldoende duidelijk zijn waar hij aan toe was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college hem in onzekerheid heeft gelaten over de mogelijkheid om een woonkostentoeslag te ontvangen of dat het college de indruk heeft gewekt dat deze zou worden toegekend.
Evenredigheidsbeginsel en maatschappelijke zorgvuldigheid
10.4.
De rechtbank is ook van oordeel dat de weigering om aan eiser een woonkostentoeslag toe te kennen niet strijdig is met het evenredigheidsbeginsel en dat het college hiermee niet heeft gehandeld in strijd met zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarbij merkt de rechtbank op dat volgens het verweerschrift van het college de huur voor de woning aan de [adres 3] € 10,- per maand bedroeg en dat na het beëindigen van de huurovereenkomst op 19 juni 2018 de huurbetalingen zijn teruggestort. De lasten voor deze woning waren dus laag. Verder blijkt uit het verweerschrift dat eiser de woning aan de [adres 2] vanaf 1 januari 2008 tot 1 juni 2022 heeft verhuurd en dat de inkomsten uit die huur niet in mindering zijn gebracht op de uitkering van eiser. De aan die woning verbonden lasten kunnen dus in die periode geacht worden te zijn gecompenseerd met de huurinkomsten. Vanaf 1 juni 2022 vielen de huurinkomsten weg en zouden de lasten voor eiser moeilijker op te brengen kunnen zijn. De woonkostentoeslag is echter pas aangevraagd op 19 januari 2023. Eiser heeft niet toegelicht welke omstandigheden zich vanaf die datum voordeden, waardoor woonkostentoeslag noodzakelijk werd. Tijdens de zitting is bovendien gebleken dat die lasten voor het pand [adres 2] € 130,- per maand bedragen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het dan ook niet om hoge woonkosten. Voor deze woning is dan ook geen sprake van een onevenredig nadeel dat het verstrekken van woonkostentoeslag noodzakelijk maakt. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat de lasten voor het pand aan de [adres 1] zijn opgelopen tot € 1.040,- per maand, dat de lasten al drie maanden niet zijn betaald en dat eiser en zijn echtgenote worden opgenomen in de registratie van het BKR. Ook dit leidt er niet toe dat het bestreden besluit voor eiser onevenredig nadelig uitpakt. In de periode 19 januari 2023 tot en met 23 april 2024 was van deze omstandigheden immers nog geen sprake. Daarbij komt dat deze situatie het gevolg is van de keuze van eiser om deze woning aan te houden, terwijl hij en zijn echtgenote er niet wonen.
Slotsom
11. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college zorgvuldig voorbereid en toereikend gemotiveerd heeft geweigerd om aan eiser vanaf 19 januari 2023 tot en met 23 april 2024 woonkostentoeslag toe te kennen voor de adressen [adres 1] en [adres 2].

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (PW)
Artikel 11, eerste lid, van de PW bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 16, eerste lid, van de PW bepaalt dat aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Verordening sociaal domein Olst-Wijhe
In de Verordening sociaal domein Olst-Wijhe, paragraaf ‘7.2 Bijzondere bijstand’ staat het volgende.
‘Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. Hier worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt bij het toepassen van de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet.
7.2.1 Vangnet
1. De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet voor inwoners die geen beroep kunnen doen op eigen mogelijkheden of op andere voorzieningen. Bijzondere bijstand is ervoor bedoeld dat inwoners met een laag inkomen en zonder goede financiële buffer extra noodzakelijke uitgaven kunnen betalen. Het gaat dan om uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald.
2. Bij het beoordelen van een aanvraag voor bijzondere bijstand betrekt de gemeente de kernwaarden en de doelen van het gemeentelijke armoedebeleid die hierboven zijn beschreven.
3. De gemeente maakt zo weinig mogelijk gebruik van de bijzondere bijstand in de vorm van een lening.
4. De gemeente legt in beleidsregels vast welke rol bijzondere bijstand heeft bij armoedebestrijding.
5. De gemeente werkt met 1 aanvraagformulier voor meerdere regelingen. Bij een aanvraag voor één van deze regelingen wordt automatisch gekeken of de inwoner ook voor een andere regeling in aanmerking komt. Als dit zo is, wordt deze ook automatisch toegekend of wordt de inwoner geïnformeerd over de mogelijkheden.’
Beleidsregels sociaal domein Olst-Wijhe Januari 2024
In de Beleidsregels sociaal domein Olst-Wijhe Januari 2024 paragraaf 7.5 ‘Armoedebestrijding’ staat het volgende:
‘Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen, heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen, kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In deze beleidsregels zijn de bijzondere bepalingen opgenomen.
7.5.1 Regels
In de Verordening sociaal domein zijn de hoofdregels genoemd. De gemeenteraad stelde deze regels vast. Wat een inwoner kan krijgen, verschilt per regeling. Hieronder staan de verschillende regelingen, waar nodig, verder uitgewerkt.
Er zijn veel soorten kosten waarvoor, in bijzondere omstandigheden, bijzondere bijstand kan worden gegeven. Daarom staan niet alle kosten in deze beleidsregels. Als er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor kosten die niet in deze beleidsregels staan, wordt de aanvraag behandeld aan de hand van de volgende vragen:
1. Zijn de kosten noodzakelijk?
2. Zijn het kosten die vanuit het inkomen moeten worden betaald?
3. Is er sprake van bijzondere omstandigheden?
4. Kunnen de kosten worden betaald uit het inkomen of een financiële buffer (draagkracht)?’
In de Beleidsregels sociaal domein Olst-Wijhe januari 2024, paragraaf 7.7.5 ‘Woonkostentoeslag bij een eigen woning’ staat het volgende.
‘Een inwoner met een eigen huis kan geen huurtoeslag krijgen. De medewerker bespreekt met de inwoner wat er nodig is. Wat nodig is, hangt af van de omstandigheden. Het kan betekenen dat de inwoner de woning te koop zet en andere woonruimte zoekt.
1. De kosten van de hypotheekrente, de zakelijke lasten en een bedrag voor onderhoud (normen van het Ministerie van VROM) tellen mee voor de hoogte van de woonkosten. De gemeente houdt ook rekening met de (voorlopige) belastingteruggave.
2. Op basis van deze woonkosten wordt de woonkostentoeslag berekend, op dezelfde manier als voor een huurwoning.
3. Als woonkostentoeslag boven de maximale huurgrens nodig is, kan deze beperkt worden tot de periode die nodig is voor de verkoop van de woning, maar in principe voor maximaal één jaar.
4. Als de inwoner later over dezelfde periode als waarin woonkostentoeslag is gegeven een teruggave van de Belastingdienst ontvangt, bepaalt de gemeente welk bedrag moet worden terugbetaald.’

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 oktober 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR3501
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 14 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3994 en 27 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2818
3.zie uitspraken van de CRvB van 23 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3241 en 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:317
4.zie CRvB 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3229
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028 en van 16 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:189.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985 en de eerder genoemde uitspraak van 16 januari 2024.
7.Zie CRvB 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351 en 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2880