ECLI:NL:CRVB:2024:189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
21/4206 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van de appellant. De appellant had van 5 tot en met 17 augustus 2020 in het buitenland verbleven, wat volgens het college van burgemeester en wethouders van Schiedam niet was toegestaan. De bijstand was eerder verleend op basis van de Participatiewet (PW), en de appellant had toestemming gekregen om tijdelijk naar het buitenland te gaan. Echter, de appellant meldde zich pas na zijn verblijf in het buitenland terug, en het college concludeerde dat hij langer dan toegestaan in het buitenland was gebleven zonder zeer dringende redenen aan te voeren.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn ziekenhuisopname in het buitenland onvoorzienbaar was en dat hij daardoor niet tijdig kon terugkeren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de appellant niet had aangetoond dat zijn medische situatie leidde tot behoeftige omstandigheden die niet op een andere manier verholpen konden worden. De Raad bevestigde dat de wetgever bij het begrip 'zeer dringende redenen' dacht aan extreme situaties en dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie aan deze criteria voldeed.

Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder bijstand kan worden verleend in situaties van verblijf in het buitenland.

Uitspraak

21.4206 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2021, 21/3093 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 16 januari 2024
Zitting hebben: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: S.N. de Groot
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Benssousan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontvangt sinds 30 augustus 2013 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm van gehuwden. Appellant heeft op 19 juni 2020 toestemming gevraagd om met behoud van bijstand naar het buitenland te gaan. Bij besluit van 1 juli 2020 heeft het college appellant toestemming gegeven om van 7 juli 2020 tot en met 2 augustus 2020 met behoud van bijstand naar het buitenland te gaan. In het besluit is vermeld dat appellant zich bij terugkomst moet melden bij de gemeente en dat bij een verblijf langer dan 28 dagen de bijstand zal worden beëindigd. Met een contactformulier heeft appellant op 3 augustus 2020 gemeld dat hij van 15 juli 2020 tot 16 augustus 2020 in een ziekenhuis in het buitenland verblijft. Appellant heeft daarbij enkele stukken over zijn ziekenhuisverblijf en medische onderzoek bijgevoegd. Door middel van een contactformulier en een formulier ‘terug melden verblijf in het buitenland’ heeft appellant op 17 augustus 2020 gemeld dat hij vanaf die dag terug is in Nederland. Hij heeft daarbij verschillende stukken over zijn vliegreizen bijgevoegd.
1.1.
Bij besluit van 25 augustus 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 mei 2021 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 5 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 ingetrokken op de grond dat hij langer verblijf heeft gehouden buiten Nederland dan toegestaan en dat er geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de opname en behandelingen in het ziekenhuis onvoorzienbaar waren en appellant daarom niet tijdig kon terugkeren naar Nederland door een acute noodsituatie. Daarom bestaan zeer dringende redenen om over de periode in geschil toch bijstand aan appellant te verlenen.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant van 5 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW was uitgesloten van het recht op bijstand. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het college appellant over die periode op grond van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW toch bijstand heeft moeten verlenen.
4.1.
Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het nietverlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2]
4.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische situatie in de periode van 5 augustus 2020 tot en met 17 augustus 2020 ertoe heeft geleid dat hij in behoeftige omstandigheden verkeerde die op geen enkele ander wijze zijn te verhelpen. Het staat vast dat appellant medische zorg in Bulgarije heeft ontvangen en daarna is teruggekeerd naar Nederland. Het uiteindelijke gevolg van de opname in het ziekenhuis in Bulgarije is dat er gedurende twaalf dagen geen bijstand aan appellant is verleend. Enkel de omstandigheid dat er misschien sprake was van een medische situatie die in de weg stond aan het eerder terugkeren naar Nederland, levert echter nog geen behoeftige omstandigheden op die op geen enkele andere manier zijn te verhelpen. Het beroep op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW slaagt alleen daarom al niet.
4.3.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellaan geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S.N. de Groot (getekend) O.L.H.W.I. Korte

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.