1.5.Bij besluit van 18 april 2019 (bestreden besluit) is het tegen de salarisspecificatie gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met een bepaling over de vergoeding van het griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens schending van het vertrouwensbeginsel en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met in achtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat het besluit om aan betrokkene met ingang van 24 september 2017 RPU toe te kennen met behoud van pensioenopbouw, in strijd was met het geldende recht, ook al was dat partijen toen niet bekend. Betrokkene is daarmee akkoord gegaan, waardoor dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Dat de mededeling in het toekenningsbesluit over de pensioenopbouw slechts van informatieve aard was, volgt de rechtbank niet. De korpschef heeft dit rechtsgevolg concreet geformuleerd en dus ook bewust voor ogen gehad. De rechtbank ziet verder ook geen grond om eraan te twijfelen dat die concrete mededeling voor betrokkene ook van belang was om akkoord te gaan met de RPU. Betrokkene komt in beginsel dan ook een beroep toe op gewekte verwachtingen. Betrokkene mag, gelet op de taak en de functie van de afdeling personeelszaken van de korpschef, afgaan op de juistheid van de mededelingen van die afdeling en mag zijn werkgever daaraan houden, met name indien geen uitdrukkelijke disclaimer is geplaatst. De rechtbank ziet er daarmee niet aan voorbij dat hier geen sprake is van een door de korpschef in volledige vrijheid gemaakte keuze, maar dat de Belastingdienst hierin ook een rol speelt. Aan het vertrouwensbeginsel zou ook recht gedaan kunnen worden door het door de korpschef voeren van nadere onderhandelingen met de Belastingdienst over het geval van betrokkene. Mocht dat niet tot een oplossing (bijvoorbeeld in de vorm van een overgangsregeling) leiden, dan bestaat er nog de bevoegdheid van de korpschef om aan betrokkene financiële compensatie toe te kennen ter vergoeding van de door betrokkene als gevolg van onjuiste informatie van de korpschef geleden schade.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 13a, eerste lid, van het Barp bepaalt dat, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, op aanvraag van de ambtenaar
a. van 55 jaar en ouder de gemiddelde arbeidstijd per week met 11,1% wordt verminderd;
b. van 58 jaar en ouder de gemiddelde arbeidstijd per week met 33,3% wordt verminderd.
4.1.2.Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, op aanvraag van de ambtenaar de gemiddelde arbeidstijd per week voor een lager percentage wordt verminderd dan genoemd in het eerste lid, met dien verstande dat het aantal uren waarmee de arbeidstijd wordt verminderd ten minste twee uren per week bedraagt.
4.1.3.Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat de uren waarmee de gemiddelde arbeidstijd per week wordt verminderd, worden aangemerkt als verlof.