ECLI:NL:CRVB:2004:AR3501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2910 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand woninginrichtingskosten en woonkostentoeslag

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Strijbosch, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 april 2002, waarin zijn aanvragen voor bijzondere bijstand in woninginrichtingskosten en voor woonkostentoeslag door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven waren afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2004, waarbij appellant aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door J.L.J. Martens. Appellant had in maart 2000 aanvragen ingediend op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), maar deze aanvragen werden afgewezen omdat niet was aangetoond dat de kosten noodzakelijk waren. Gedaagde stelde dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat door twee huisbezoeken werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was, omdat appellant niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres zijn hoofdverblijf had. De Raad concludeerde dat de kosten voor een woning die niet bewoond wordt, niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt volgens artikel 39 van de Abw. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen proceskosten aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

02/2910 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 april 2002, reg.nr. AWB 00/7602 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 augustus 2004, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Strijbosch, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J.L.J. Martens, werkzaam bij de gemeente Eindhoven.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 28 maart 2000 in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw) aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand in woninginrichtingskosten en voor woonkostentoeslag.
Bij besluit van 29 mei 2000 heeft gedaagde de aanvragen afgewezen. Daartoe is overwogen dat niet is gebleken dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39 van de Abw, aangezien aangenomen kan worden dat appellant de woning niet bewoont, althans niet tot hoofdverblijf heeft.
Gedaagde heeft dit besluit gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 7 november 2000.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van
7 november 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij op het opgegeven adres, [adres] te [woonplaats], zijn hoofdverblijf had, maar dat hij daar juist door de gebrekkige inrichting minder heeft verbleven dan hij zou hebben gewild.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met de rechtbank en gedaagde is de Raad van oordeel dat het op grond van de bevindingen bij de twee huisbezoeken, die op 25 april 2000 en 26 mei 2000 hebben plaatsgevonden, aannemelijk is dat appellant ten tijde van de in geding zijnde aanvraag niet woonde op het door hem opgegeven adres.
De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat, hoewel appellant de woning al vanaf 15 december 1999 huurde, bij beide huisbezoeken zelfs de meest elementaire woonvoorzieningen zoals verlichting, kookgelegenheid en een koelkast, alsmede eerste levensbehoeften zoals eten, drinken en toiletspullen, ontbraken. Ook belangrijke persoonlijke papieren bleken niet in de woning aanwezig te zijn.
Aangezien kosten voor een woning die men niet bewoont bezwaarlijk kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39 van de Abw, volgt uit het vorenstaande dat gedaagde de aanvragen terecht heeft afgewezen.
Het hoger beroep kan derhalve niet slagen en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.
TG17092004