ECLI:NL:CRVB:2018:317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening en de beoordeling van tijdelijk verblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet (PW) en de vraag of het verblijf van de kleindochter van appellante op het uitkeringsadres als tijdelijk kan worden aangemerkt. Appellante ontvangt sinds 2007 bijstand en heeft in juni 2015 haar kleindochters op haar adres ingeschreven, nadat zij vanuit Oekraïne naar Nederland waren gekomen voor medische behandeling. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort heeft de bijstand van appellante verlaagd op basis van de kostendelersnorm, omdat er sprake zou zijn van een driepersoonshuishouden. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft de terugvordering van te veel verleende bijstand gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college terecht de kostendelersnorm heeft toegepast. De Raad concludeert dat het verblijf van de kleindochter niet als tijdelijk kan worden aangemerkt, gezien de duur van het verblijf van meer dan zes maanden. Ook de argumenten van appellante over bijzondere omstandigheden zijn door de Raad verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, maar de Centrale Raad heeft de terugvordering van de bijstand door het college gerechtvaardigd geacht.