Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
De heffingsambtenaar gaat voor de vaststelling van de hoogte van de aanslag Rioolheffing volgens de Verordening uit van het waterverbruik zoals dat door Brabant Water wordt doorgegeven. Eiser heeft als opnamedatum van de watermeterstand 4 juni 2021 ingevoerd en kon er in dit geval niets aan doen dat Brabant Water de watermeterstand van 10 juni 2021 heeft geregistreerd. Eiser werd hiervan bovendien pas tijdens de beroepsprocedure na navraag mee bekend. Nu buiten schuld van eiser Brabant Water is uitgegaan van een verkeerde opnamedatum en als gevolg daarvan een hoger waterverbruik heeft doorgegeven aan de heffingsambtenaar dan eiser tussen de opnamedata heeft verbruikt, komt dit voor risico van de heffingsambtenaar.In tegenstelling tot wat de heffingsambtenaar heeft aangevoerd blijft hij in dit geval de verantwoordelijkheid dragen voor de juistheid van de gegevens waarop hij zijn aanslag baseert.
.De rechtbank oordeelt dat van identieke objecten niet kan worden gesproken. De toelichting van eiser laat immers zien dat er meerdere verschillen zijn tussen de vergelijkingsobjecten. Daarom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Dit betekent dat de WOZ-waarden van de door eiser genoemde objecten niet kunnen dienen ter onderbouwing van de waarde van eisers woning.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat is gericht tegen de aanslag Rioolheffing gebruiker woning 2023 voor het adres [adres];
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover die betrekking heeft op de aanslag Rioolheffing gebruiker woning voor het adres [adres];
- vermindert de aanslag rioolheffing 2023 naar een bedrag van € 308,64 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraken op bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
- draagt de heffingsambtenaar op het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een hoogte van € 449,-.